De Armeense genocide

 /  Nederland  /  Nederlandse pers  /  1899–1904  /  Het verdrukte Armenië

Algemeen Handelsblad, 14 juli 1902
Bron: Delpher

Het verdrukte Armenië

Professor W. van der Vlugt heeft naar aanleiding van het ook door ons aangekondigde congres van vrienden van Armenië, een artikel gewijd aan het lijden der Armeniërs.

Hij wijt erop dat van de verbeteringen en hervormingen door het beschaafd Europa een kwart-eeuw geleden aan het Armenische volk gewaarborgd als noodzakelijk, tot dusver niets is gekomen en stelt dan de vraag wat er inmiddels is geworden van het Armenische volk.

Prof. Van der Vlugt beantwoordt deze vraag aan de hand van het rijk gedocumenteerde hoekje "Pour l'Armenie", door Pierre Guillard als volgt:

Methodisch uitgemergeld wordt het volk, vooreerst door zijn woeste buren. Zoo in de vlakte, als op de bergen leven de Armeniërs vermengd met stammen, die den Islam belijden, inzonderheid de Kurden, die, sinds onheuglijke tijden een zeker "beschermheerschap" over hen oefenen. Tot loon voor de verleende bescherming heft het Kurdische stamhoofd van elken Armenischen huisvader binnen zijn gebied, in schapen, boter en andere benoodigdheden een jaarlijksche schatting ter waarde van ca. ƒ 20. Bleef het nu maar bij een enkelen "patroon", dan was voor den Armenischen huisman die heffing nog te dragen. Ondragelijk echter wordt ze, en dat is de regel, waar vier of vijf dier Kurdenhoofden in de buurt gelijkelijk op het patronaat over eene zelfde hoeve en zijn emolumenten aanspraak maken. Hoe dan de schutsheer, die het laatst van het bod komt, bij zijn al reeds drie, vier keeren gebrandschatten "beschermeling" huishoudt, de wildste verbeelding schetst zich dat nauwelijks in kleuren, schel genoeg.

Behalve de genoemde Kurden-schatting zijn er de staatsbelastingen. Om te beginnen het hoofdgeld van ƒ 5 per manspersoon. Het heet, pas bij de meerderjarigheid te worden verschuldigd. Feitelijk echter wordt het geheven sinds de geboorte, ja, zelfs alreeds daarvoor, want de Turksche schatkistbeambten nemen, als vaststaande, aan, dat iedere zwangere vrouw een zoon zal ter wereld brengen. Dan is er nog de inkomstenbelasting: zij klimt tot ƒ 12.50 en zelfs tot ƒ 25 voor elk gezin. Wegens een handmmolen moet ƒ 3.75 worden betaald: wegens een weefgetouw hetzelfde. Voor ieder voer hooi, dat hij in de bergen maait, is de Armenische boer den Staat een kwartje schuldig. Voor ieder schaap in zijn bezit ƒ 0.62½. Van zijn oogst gaat ⅛, vaak ⅙ naar den "fiscus". En eindelijk krijgt hij van den ontvanger zijn kwijting in den regel niet, tenzij tegen voldoening eener fooi van ƒ 12.50.

Meer dan verdubbeld wordt de zwaarte van die lasten door de wijze, waarop ze worden geïnd. Reeds voor de beruchte bloedbaden van '96 waren de misbruiken kortweg schandelijk. Ziehier hoe een officieel document, een Engelsch blauwboek de manieren der fiscale beambten in de vlakte van Moush ons schildert; "De mannen worden geranseld, opgesloten, of met vuil besmeerd. De vrouwen en meisjes beleedigd, onteerd, 's nachts naakt uit het bed gesleurd. De kinderen blijven niet gespaard. Dat zijn zoo de kleine vermaken der politiedienaren tot inleiding van executoriale verkoopen, waar de geveilde goederen zelden meer dan een vierde der waarde opbrengen. Koeien gaan daar van de hand voor ƒ 3 of ƒ 4. Schapen voor een gulden, of een daalder. De slachters van Moush liggen met den ontvanger onder één deken, en vergezellen hem op zijn tochten. En na elke nieuwe daad van wreedheid voegen de koddebeiers hun slachtoffers ironisch toe: "Ga je nu maar beklagen bij de vreemde consuls."

Sedert is de plaag nog verergerd. De jaarlijksche schattingen worden thans meermalen in één jaar geheven. Ook de heerediensten geven aanleiding tot misbruik. Elk manspersoon is 4 dagen arbeid of anders ƒ 1.50 per jaar schuldig. De schatkist int het geld en vergt dan bovendien den arbeid dikwijls nog heel wat langer dan 4 dagen. Men eischt een 40 karren van een dorp, waar er slechts 20 zijn, en beult de trekdieren af of hongert ze uit, totdat ze neervallen. De ambtenaren slaan munt uit de armoe zelve van den boer, door hem zijn schatting voor te schieten tegen een rente van 500% over een halfjaar. Tot zelfs een landbouwbank, ten nutte van den kleinen man (dus heet het) opgericht, strekt slechts om met hare woekerwinst de uitmergeling te voltooien.

Vervolgens geeft de hoogleeraar enkele staaltjes van moordenarijen op kleine schaal en van slachtingen in het groot en vervolgt zijn artikel aldus:

Zoo wordt een ongewapend Christenvolk methodisch uitgeroeid, vlak voor de oostelijke poort van ons "beschaafd" Europa. Voorzichtige becijferingen hebben de slotsom geleverd, dat, op eene bevolking van omstreeks 2 millioen Armeniërs tot heden, ruim 3 maal honderdduizend (een zesde deel dus) gewelddadig is gedood. "Methodisch" noemden wij de uitroeiing. Inderdaad: er is "methode", er is systeem in dezen bloedigen waanzin. De feiten dwingen ons de slotsom op, dat hier sinds jaren wordt gehandeld met voorbedachten rade. Door wie? Wel zekerlijk door hoog geplaatsten. Het ontbreekt niet aan voorbeelden van tijgers in Turksche uniform, aangeklaagd, overtuigd te Konstantinopel zelf van koelbloedig beulswerk en kort daarna gestraft... met eene bevordering of een lintje. Ja, er zijn "stukken" met hyperofficieel karakter, waarin zoo duidelijk wordt gewezen op een hoofdschuldige van zeer hoogen rang, dat het gewettigd schijnt, de vraag, zoo pas gesteld: "Door wie?" te veranderen in "Door wien?" Onmiddellijk na de moorden te Konstantinopel, vestigden de daar aanwezige gezanten in eene gezamenlijke nota de attentie der Verhevene Porte op een "exceptioneel bedenkelijk geval". Het was "de stellige constateering van het feit, dat de woeste benden, die de Armeniërs hadden doodgeslagen en huizen en winkels geplunderd, onder voorwendsel van er naar oproerlingen te zoeken, geen toevallig samenraapsel waren van tot dweepzucht aangehitst volk, maar alle kenteekenen vertoonden van eene bijzondere organisatie, bij sommige dienaren des gezags bekend, zoo niet door hen bestuurd." Niet minder dan 7 groepen van sprekende gegevens werden dan opgesomd om de zwaare aanklacht te staven, hier ingebracht tegen de keizerlijke regeering zelve. En de nota, eindigende met een onderzoek te eischen, "opdat de oorsprong dier organisatie werd nagespoord en de inblazers en voornaamste bewerkers werden ontdekt en streng gestraft". Het onderzoek bleef achterwege en de mogendheden kwamen op haar aandrang niet terug. Met het oog op een en ander geve de scherpzinnige lezer op de zoo pas gestelde vraag "Door wien?" nu zelf het antwoord.

Toch vragen, ondanks de schrijnende ellende van het volk, de z.g. "omwentelingsgezinde" Armeniërs niet meer dan de volgende, hoogst noodige hervormingen, te vinden in een Engelsch Blauwboek van 1897:

1. Benoeming, voor Armenië, van een Hoogen Commissaris, Europeaan van afkomst en landaard en aangewezen door de zes groote mogendheden.
2. De hoofden van grootere en kleinere bestuursditricten zullen worden gekozen door den Hoogen Commissaris en aangesteld door den Sultan.
3. Organisatie van militie, rustbewaarders- en veiligheidsdienst, samengesteld uit inboorlingen, onder bevel van Europeesche officieren.
4. Hervorming der rechtspraak naar Europeesch model.
5. Volkomen vrijheid van Godsvereering, onderwijs en drukpers.
6. Bestemming van ¼ der landsinkomsten voor behoeften ter plaatse.
7. Kwijtschelding aller achterstallige heffingen.
8. Vrijstelling van lasten gedurende vijf jaren en aanwending van de heffing, den Sultan gedurende de vijf daarna volgende jaren verschuldigd, tot het vergoeden der schade, die de laatste onlusten hebben veroorzaakt.
9. Onverwijlde teruggave van alle onrechtmatig in bezit genomen vast goed.
10. Vrije terugkeer der Armenische uitgewekenen.
11. Algemeene amnestie voor wegens "staatkundige" misdrijven veroordeelde Armeniërs.
12. Benoeming eener tijdelijke commissie, gevormd uit vertegenwoordigers der groote mogendheden, en te vestigen in een der Armenische hoofdsteden, voor het toezicht op de ten uitvoerlegging van bovenstaande artikelen

Wel hebben indertijd de mogendheden, zij het dan ook na veel dralen, den sultan gedwongen tot vrijverklaring van Kreta. Waarom nu niet voor de ten doode gefolterde Armeniërs beproefd, wat toen ten bate der Kretensen is gelukt? vraagt prof. Van der Vlugt.

Die vraag heeft eene vergadering van vrienden der Armeniërs uit Engeland, Frankrijk en Denemarken gebracht op het denkbeeld, een congres bijeen te roepen hunner geestverwanten uit alle landen en van alle partijen. Het zal zich vereenigen te Brussel den 17en Juli e.k. en volgende dagen. Tot allen, ook in Nederland, die, zonder zelfverheffing mogen meenen, dat aan hunne stem eenige waarde valt te hechten in het koor van de vrienden der menschelijkheid, komt het dringende verzoek, aan dat congres eene betuiging van symphatie te zenden.

Formulieren daarvoor zijn, zoolang de voorraad strekt, om niet te verkrijgen aan het bureau van de Nieuwe Courant.

Nederlandse pers
  18 7 8–1893 ›››
  1894–1898 ›››
  1899–1904 ›››
  1 905–1909 ›››
  1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
  1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
  1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
  1 924–1 940 ›››

Nederlandse spotprenten
Spotprenten
top