… / Nederland / Nederlandstalige rapporten / De Turksche overheersching
De Turksche overheersching
DE TURKSCHE
OVERHEERSCHING
(Overgenomen uit The Round Table)
LONDON:
THE MENPES PRINTING & ENGRAVING COMPANY CO., LTD.
1917
titelpagina
DE TURKSCHE OVERHEERSCHING
(Overgenomen uit The Round Table)
TOEN President Wilson de oorlogvoerenden
om eene uiteenzetting van hunne doeleinden
vroeg, noemden de Gealliëerden als één
hunner voorwaarden de verdrijving van den
Turk uit Europa en de bevrijding der volken,
die onder zijn juk gebukt gaan. Zij kenschetsten
het Turksche Rijk als “volslagen
vreemd aan alle Westersche beschaving” en zijne
geregeeringswijze als eene “bloedige tyrannie.”
Deze beschuldigingen zullen, bij onderzoek, blijken
volkomen waar te zijn, en de middelen de zachtste,
die het kwaad kunnen genezen. Maar zij beteekenen
ook, dat de rechtvaardige en duurzame
regeling, die de Gealliëerden wenschen te zien,
onvereenigbaar is met den status quo in Turkije,
en het is daarom van belang te realiseeren, wat
het Turksche Rijk vóór den oorlog was en wat het
sinds dien geworden is.
De politieke kaart is misleidend: het gebied,
dat als “Turkije” aangegeven staat, is net zoo
geteekend en gekleurd als de streken, die
“Italië”, of “Frankrijk”, of “Groot-Brittannië” genoemd zijn; en, aangezien een voorstel
tot verdeeling van die landen door iedereen als
eene politieke misdaad zou worden beschouwd,
pagina 3
zou zulk een voorstel met betrekking tot Turkije,
aan een ieder, die slechts naar de kaart oordeelt, op
zijn minst eene agressie lijken. Het verschil
tusschen de twee gevallen valt niet onmiddelijk in
het oog, en vraagt om eene uitlegging.
Hoe kwam het, dat deze verschillende streken
die speciale kleuren kregen? In andere woorden,
wat was de geschiedenis van de Staten, die zich
dit grondgebied toegeëigend hebben? Het verschil
ligt in hun oorsprong. De Staten, die op de
kaart niet van Turkije te onderscheiden zijn,
zijn nationale Staten. Hunne aanspraak op
integriteit berust alleen op den gemeenschappelijken
wensch van de bewoners van het grondgebied,
en de bewoners koesteren dezen wensch,
óf omdat zij oorspronkelijk het land onbewoond
gevonden hadden en er zich van een enkele stam
uit over verspreid hebben, zooals het Amerikaansche
volk; óf omdat zij in het land in
politieke oneenigheid leefden, en daarna het land
en zichzelven door een gemeenschappelijke wilsdaad
vereenigden, zooals het Italiaansche volk in
het Risorgimento; óf omdat het grondgebied
langzamerhand door verovering of erfenis aangroeide,
en de democratie de uitbreiding op den
voet volgde, zoodat de oude en nieuwe burgers in
een vrije gemeenschap vereenigd werden – de
geschiedenis van Engeland en Frankrijk. Het
Turksche Rijk, evenwel, is geen nationale staat.
Het is niet toegenomen door de vrijwillige samenwerking
van buren, maar door de heerschappij
van eene militaire macht over wat volken of
onderdeelen van volken zouden geweest zijn,
indien het Turksche militarisme die mogelijkheid
pagina 4
niet afgesneden had. En deze militaire overheersching
heeft nooit haar oorspronkelijke karakter veranderd.
Enkele van de volken, die het onderworpen had,
hebben het juk weder afgeschud en anderen gaan er nog steeds onder
gebukt. Maar geen enkel heeft er zich mede geassimileerd,
geen enkel van hen is een gewillig lid van zijn staatslichaam geworden.
De desintegratie van Turkije beteekent niet de
vernietig van een levenden staat, maar de bevrijding van
onderdrukte volken, die in de gevangenschap zuchten,
en zij zal den weg banen voor de staten,
die deze volken nu eindelijk zullen opbouwen.
Dit is geen theoretisch betoog, maar een geschiedkundig feit,
want het uiteenvallen van Turkije is niets nieuws.
Dit proces is al gedurende twee eeuwen aan den gang.
De Balkan-Oorlog van 1912-3 was de voorlaatste stap,
en reeds heeft hij zes volken aan de rij der
onafhankelijke staten van Europa toegevoegd.
De macht van het Turksche Rijk, die reeds zoveele landen
en volken in Azië en Europa overschaduwd heeft, is uit een klein begin
voortgesproten. De stichter was het opperhoofd van een kleine troep
nomaden, die in de 13e eeuw van Centraal-Azië naar
Klein-Azië trokken. De Turksche Sultans, die alreeds in het land gevestigd
waren, lieten de zwervelingen hunne eigen kampeerplaats zoeken aan hunne
noord-westelijke grenzen – het heuvelland achter de Adriatische kusten
van de Zee van Marmara, dat neerziet op wat toen eene Grieksche kust was,
toebehoorende aan het Byzantijnsche Keizerrijk.
De zoon des stichters
pagina 5
veranderde het kamp in een Staat, en na den
naam Osman aangenomen te hebben bij zijne
bekeering van het heidendom tot den Islam,
liet hij dien aan zijne opvolgers na. Osmanen
zijn zij, die voortzetten, wat Osman begonnen
was en zij zijn zijne denkbeelden getrouw
gebleven. In minder dan drie eeuwen veroverden
zij bij Osmans eenige vierkante kilometers
heuvelland zooveel terrein, dat hun grondgebied
zich thans uitstrekt van Hongarije en
Algiers en de Krim tot aan de Roode Zee en de
Perzische Golf, en zij hebben het geheel door
militaire techniek veroverd. De Osmanen verbreidden
zich doordat zij beter geoefend waren,
betere artillerie, betere militaire wegen hadden,
dan de volken, die zij onderwierpen; en zij
voorkwamen hunnen ondergang door gewillige
leerlingen te worden van degenen, die hen in
de militaire kunst overtroffen. Van Pruisen
hebben zij hunne gevechtshoedanigheden in den
tegenwoordigen oorlog overgenomen; het soldaten-instinct
is het eenige en onvervreemdbare
kenmerk der Osmanen.
Geen andere militaire Staat heeft ooit op
zoo meedoogenlooze wijze zijn menschelijk
materiaal geëxploiteerd. Pruisen groeide door
den verplichten krijgsdienst van de onderworpen
volken. De Sileziërs in 1740 op Oostenrijk
veroverd, werden in 1866 afgericht om tegen hen te
strijden; de Hanoveranen in 1866 onderworpen,
werden in 1870 als kanonnenvleesch tegen Frankrijk
uit gezonden; de Elzassers, in 1870 onderworpen,
bezetten thans de Duitsche loopgraven te
Monastir en Pinsk. Maar het Turksche systeem
pagina 6
was Spartaansch. Het eischte niet alleen eenige jaren van het leven van volwassenen, maar het geheele leven van af de kinderjaren – eene schatting van een bepaald aantal kinderen van elk onderworpen Christelijk huisgezin, om de zoovele jaren. Deze kinderen werden van af hunne prille jeugd voor altijd van hunne families gescheiden, in eene militaire school als Muzelmannen opgevoed, en in een staand leger ingelijfd, dat fanatisch aan zijn corps, aan den Osmanischen Sultan en den Islam gehecht en zonder eenige andere banden in de wereld was. De Janitsaren (of het “Nieuwe Model-Leger” – zooals zij ook inderdaad waren) maakten de Ottomanische veroveringen, en elk nieuw volk, dat zij onder de Turksche heerschappij brachten, werd een nieuw werfterrein. Het Turksche Rijk breidde zich met een angstwekkend moment uit, vrije volken opslokkend en volgroeide Staten verwoestend – het Byzantijnsche Rijk, dat te Konstantinopel de erfenis der Oude Grieksche Beschaving had bewaard; de jonge krachtige koninkrijken Bulgarije, Servië, Bosnië, Hongarije; de Roemeensche vorstendommen Walachije en Moldavië; de Albaneesche stammen; het Grieksche en Fransche en Italiaansche grondgebied op de Egeische Eilanden en den Peloponnesus. Deze werden allen door de Osmanen in Europa omvergeworpen en ook in Azië waren hunne veroveringen grondig en vérstrekkend. Zij onderwierpen gedeeltelijk, niet alleen Christenen, maar ook Muzelmannen, niet alleen Muzelmannen, maar Turken. Hunne bitterste vijanden waren de verwante Turksche Staten uit Klein-Azië, speciaal het Sultanaat van
pagina 7
Karaman in het hart van het schiereiland. Nadat
zij Karaman omvergeworpen hadden, veroverden
zij zuidwaarts en oostwaarts – Armenië en
Mesopotamië van de Shahs van Perzië, Syrië en
Egypte en de Heilige Steden van de Mammelukken,
Klein-Armenië en Trebizonde van hunne
nationale vorsten. Hunne hand was tegen een
ieders, en geen van de onderworpen volken
verzoende zich met hun bewind.
De Turksche politiek tegenover de onderdrukte
volken heeft verschillende phases doorgemaakt –
allen slecht, maar elk stadium erger dan het voorgaande.
De eerste phase zou men de politiek van
verwaarlozing kunnen noemen, en Sultan
Mohammed II, die Konstantinopel veroverde in
1453 en organiseerde, wat hij en zijne
voorgangers sedert Osman veroverd hadden, kan
daarvan de Vader genoemd worden. Deze politiek
beschouwde de onderworpen volken gewoonweg
als ruw materiaal voor het voortbrengen van
benoodigdheden voor het Turksche Rijk – schattingen
in kinderen en schattingen in natura voor het
leger van den Turkschen Sultan, en boerenarbeid
voor de landgoederen van de “beys” of vazallen, die
de Sultans op het rijkste gedeelte van den veroverden
grond plaatste. Als deze diensten bewezen
waren – die even barbaarsch van aard waren
als het Turksche militarisme zelf, – bekommerde
het Turksche Rijk zich niet verder om de
onderworpen volken. Zij lagen buiten de maatschappelijke
grenzen der Osmanen; of liever, zij waren,
in hunne oogen geen menschen, maar “Rayah”
– vee – dat zich in kudden kon vormen naar eigen
believen, zoolang het zich slechts liet melken en
pagina 8
slachten. Mits zij gewillig bleven, was het in het belang der Osmanen, dat zij op zich zelven zouden passen, en Mohammed II moedigde hen aan “millets” of onderworpen nationale gemeenschappen te vormen in den Turkschen Staat. De “millets” (de Armenische en Grieksche waren de voornaamste) waren in schijn kerkelijke lichamen. Aan het hoofd van elk stond een Patriarch en een Raad, in Konstantinopel gevestigd, die autoriteit uitoefenden over de volken, die tot hunne nationaliteit behoorden door middel van eene hierarchie van metropolitanen, bisschoppen en dorpsgeestelijken. Maar er was weinig spoor van godsdienst in de instelling. De geestelijkheid was door de Osmanen tot macht verheven, omdat zij het eenige georganiseerde lichaam was onder de onderworpen volken, dat de Turksche overweldiging niet vernietigd had. Als het laatste verzamelpunt van nationale gevoelens behielden zij een invloed over hunne landgenooten, die het Turksche Gouvernement niet ter zijde kon zetten, en, in ruil voor die erkenning, namen zij op zich als Turksche ambtenaren op te treden. De Patriarchen van de “millets” waren meer dan kerkelijke overheden. De administratie van het burgerlijk recht onder hunne landgenooten was voor het grootste deel in hunne handen gelaten, en hunne rechtspraak werd gesteund door de macht van den Turkschen Staat. Naast deze toegelaten maatregelen van zelf-bestuur, was er ook veel werkelijke vrijheid onder de verder verwijderde onderdanen van den Sultan – eilandbewoners, bedoeïnen en bergbewoners. Van deze phase der Turksche heerschappij kan gezegd
pagina 9
worden, dat de landen en volken in voorspoed
leefden naarmate het Turksche gezag ze verwaarloosde,
en het is zeker, dat al het goede, dat
sedert en vanaf dit grondgebied onder Turksch
gezag kwam, uit het op de kaart als Turksch
aangegeven grondgebied is voortgekomen, in
weerwil van en nooit door de tusschenkomst van
het Turksche Gouvernement gekomen is, en het
zou ontzaggelijk veel grooter zijn geweest, indien
de Regeering nooit buiten haar oorspronkelijk
beperkt terrein getreden was.
De eenige verdiensten van de Turksche politiek
in dit eerste stadium zijn daarom onverschilligheid
en verwaarloozing, die aan de onderdanen de
vrijheid liet om te bloeien, indien zij konden.
Maar dit stadium duurde slechts zoolang de
Osmanen een veroverende macht waren en hunne
militaire machine, zooals alle andere, die ooit
gemaakt zijn, een beperkten levensduur had. De
onoverwinnelijke Janitsaren veranderden eerst in
eene erfelijke militie, daarna in een bevoorrechten
winkelstand. Hunne voorrechten waren voor
hunne zonen, en de nieuwe Christen-recruten
waren onwelkome indringers. In de 17e eeuw
werd de schatting van kinderen opgeheven door
den naijver van de Janitsaren zelven, niet door de
menschlievendheid van het Turksche gezag.
De militaire grondslag der Turksche heerschappij
werd ondermijnd, en gedurende de volgende twee
eeuwen kromp het Turksche grondgebied even
spoedig in als het zich tevoren had uitgebreid.
Eene goede regeering zou de ontbinding tegengegaan
zijn door het leven dragelijk te maken
voor de onderworpen volken binnen de
pagina 10
Turksche grenzen, en hun zoo een positief
belang bij de instandhouding van het
Turksche Rijk te geven. Zij zou meerder
zelfbestuur aan de “millets” toegestaan hebben,
meer onbeperkte vrijheid aan de eilandbewoners
en bedoeïnen en bergbewoners. Zij zou zich de
gevechtshoedanigheden van de Albaneezen
dienstbaar gemaakt hebben, het zeemanschap der
Grieken, de rijkunst der Arabieren, de
handelsbekwaamheid der Syriërs, Armeniërs en Joden, de
nijverheid der Bulgaarsche en Anatolische boerenbevolking,
en al deze elementen in een nationalen
Staat bijeengebracht hebben. Dit werd gedaan
door de Regeeringen – ook oorspronkelijk
militair – die Engeland en Frankrijk gemaakt hebben.
Maar tusschen de Osmanen en degenen, die zij
onderworpen hadden, bleef een groote kloof
bestaan, die de Osmanen nooit trachtten te
overbruggen. Naarmate de Osmanen in den oorlog
verslagen werden, rukten de onderdrukte volken
zich los – enkelen zochten een beter bestaan onder
een ander gezag, anderen stichtten nieuwe Staten
voor zichzelven, maar allen buiten de Turksche
heerschappij en slechts ten koste van de integriteit
van het Turksche grondgebied.
In plaats van zich met hunne onderdanen te
verzoenen, begonnen de Osmanen te gevoelen,
dat zij nun niet langer de vrijheid van het verleden
konden toestaan. De onderworpen volken mochten
niet langer hun eigen weg gaan; integendeel,
moesten zij zwakker en ongelukkiger gemaakt
worden, dan zij reeds waren. Tegen het einde van
de 19e eeuw, toen de totale ondergang van het
Turksche Rijk in het zicht was, werd deze geest
pagina 11
in een nieuwe politiek gegoten door Sultan Abdoel-Hamid.
Het Hamidianisme was het tweede stadium der
Turksche heerschappij. Abdoel-Hamid, hoewel
zonder eenige drang om eene Turksche nationaliteit
op te bouwen, zag zich echter voor het feit
geplaatst, dat naarmate het Turksche gezag
zwakker werd, het ééne onderdrukte volk na het
andere tot een eigen nationaal leven opwaakte, en
hij besloot deze nationale bewegingen binnen het
Rijk te exploiteeren door ze tegen elkaar uit te spelen.
In plaats van in hen te ontwikkelen, wat goed in
hen was, werden zij aangezet om de ontwikkeling
van hunne buren te kortwieken en te dwarsboomen.
Zoo zouden allen zelfs spoediger verzwakt worden
dan het Gouvernement van den Sultan, en hij
zou de onschendbaarheid van zijn grondgebied
verzekeren, naarmate hij de bewoners hunne
illusies zou ontnemen of ongelukkig zou maken.
Abdoel-Hamid regeerde van 1876 tot 1908 en
bracht zijne politiek ten uitvoer. Hij ruineerde de
“millets” – niet door de oprichting van een
Bulgaarsch Exarchaat, dat op zichzelf een
rechtvaardige en goede daad bleek, maar door het
Exarchaat de rechtspraak te geven over
bevolkingen, die onder het Grieksche Patriarchaat
behoorden. De Bulgaarsche eerzucht werd
aangewakkerd, de Grieksche naijver opgewekt, en de
twee voornaamste nationale lichamen in het
grondgebied van den Balkan, dat nog aan de
Osmanen toebehoorde, werd in een broedermoord
gesleept, die alle energiën ten kwade uitbracht ten
koste van de goede. Tegen 1890 hadden zich
Grieksche en Bulgaarsche “benden” gevormd in
pagina 12
Macedonië, die de Macedonische dorpelingen van het Patriarchaat tot het Exarchaat “bekeerden,” of vice versa, en dan weer omgekeerd, door afwisselend op hen aan te vallen en hen te terroriseeren of alle dorpsbewoners, die eene andere richting toegedaan waren, te vermoorden. De Osmaansche gendarmerie deed niets om deze benden te onderdrukken. Zij stelde zich tevreden met het verbranden van een dorp nu en dan – omdat het ze geherbergd had, ofschoon de benden de minst welkome gasten waren, die de dorpelingen ooit ontvangen hadden. Naarmate de anarchie en het bloedvergieten in Macedonië verergerden, werden de vrije Balkan-staten op den rand van den oorlog gebracht, ter wille van hunne lijdende landgenooten, en de verhoudingen van de Groote Mogendheden werden gespannen door de vrees, dat eene uitbarsting in den Balkan het evenwicht tusschen hen zou kunnen verstoren. En deze beide catastrophen hadden plaats slechts enkele jaren na de afzetting van Abdoel-Hamid. De Balkan-oorlogen van 1912-3 – eerst van het Balkan-verbond tegen het Turksche Rijk, en daarna van een van de verbondenen tegen de anderen – waren het onmiddelijk gevolg van Abdoel-Hamids politiek; en de Europeesche oorlog, in zooverre die het resultaat van Balkan-troebelen was, komt ook ten zijnen laste. Dit was de Macedonische politiek van Abdoel-Hamid, die slechts werd doorgevoerd met het doel om enkele streken gronds in Europa, waar de Osmanen even min recht tot regeeren hadden, als over het land, waar zij reeds verdreven waren, Turksch te doen blijven op de politieke kaart.
pagina 13
Dezelfde anarchie, hetzelfde bloedvergieten
werden met hetzelfde doel door Abdoel-Hamid
aangehitst, waar hij ook regeerde. Na de Bulgaren
tegen de Grieken opgestookt te hebben, moedigde
hij de Albaneezen aan de Serviërs te kwellen. De
Albaneesche benden daalden af van hunne bergen
en verdreven den Servischen boerenstand van
zijne voorvaderlijke dorpen in de vlakten van
Kossovo, terwijl het Turksche gezag toekeek en
de vrije Serven aan de andere zijde der grenzen
niet bij machte waren tusschenbeide te komen.
Maar de uitverkoren werktuigen van den Sultan
waren de Koerden – een volk van herders in de
Oost-Aziatische provincies, die vorige Sultans
getracht hadden tot de orde te roepen, maar die
Abdoel-Hamid met moderne geweren bewapende
en ze in een “Hamidische Gendarmerie”
organiseerde tegen de Armeniërs.
De Armeniërs te berooven en te vermoorden,
was de dienst, die van de Koerden gevraagd werd
en de belooning, die zij er voor ontvingen en hier,
zoowel als in Macedonië, bracht die politiek
bloedvergieten en anarchie naar hartelust voor Abdoel-
Hamid. De Armeniërs vormden tegen-organisaties;
enkele bergvolken braken in oproer uit. De Koerden
werden onmiddelijk versterkt door geregelde
troepen, het fanatisme der Turksche Mohammedanen
in Klein-Azië was opgewekt en gedurende
de jaren 1896-7 waren er moorden van Armeniërs
van het eene einde van het Rijk tot het andere,
die hun toppunt bereikten in eene slachting in de
straten van Konstantinopel. Vóór de Sultan
moest zwichten voor buitenlandsche verontwaardiging,
had hij reeds voldoende Armenische
pagina 14
mannen, vrouwen en kinderen ter dood laten
brengen, om het Armenische volk voor de heele
volgende generatie te verzwakken.
Abdoel-Hamid werd omvergeworpen door de
coalitie der revolutionairen van twee der volken,
die onder zijn wanbestuur geleefd hadden, de
Anatolische Turken en de Joden van Saloniki, die
samen het leger en de financiën beheerden.
Onder den naam “Jong-Turksche Partij”, hebben
die intriganten van dat oogenblik af het Turksche
Rijk geregeerd. Het is een geheim comité, met
aangesloten subcomité's in alle hoofdsteden van
het Rijk, en de Sultan, het Ministerie, het parlement
en de bureaucratie, die het ingesteld heeft,
zijn allen slechts werktuigen in zijne handen. Dit
geheim comité – van “Eendracht en Vooruitgang,”
zooals het zichzelf betiteld heeft – heeft
het Turksche Rijk in den Europeeschen oorlog
gewikkeld, met het doel om eene vrije hand te
krijgen voor eene nieuwe politiek van
overheersching, die de ergste van alle is.
Het eerste stadium der Ottomansche politiek
tegenover de onderworpen volken was verwaarloozing,
het Hamidische was uitputting; maar het Jong-Turksche is
uitroeiing, en de Jong-Turken trachten die op het oogenblik met
alle middelen in hun bereik ten uitvoer te brengen.
Zij zijn de “Nationalisten”, maar hun doel is niet om
het grondgebied, dat thans nog als Turksch op de kaart
staat aangegeven, in een nationalen Staat te herschapen,
zooals Italië en Frankrijk en Groot-Britannië of de
Amerikaansche Vereeniging, staten, waarin alle inwoners van het
land gewillige burgers met gelijke rechten zijn. Dit
pagina 15
moge op het Jong-Turksche Programma staan,
maar het is veel te vreemd aan de Osmanische
traditie, dan dat een Turksch gouvernement het
ooit zou uitvoeren, zelfs indien het Hamidische
stadium er niet aan ware voorafgegaan en het
onmogelijk gemaakt had. De Jong-Turken weten,
dat geen onderworpen volk thans nog bij eigen
verkiezing onder Turksche heerschappij zal willen
blijven. Het Jong-Turksche motto is “Ottomanisatie,”
en dat beteekent, dat Turksche
gewoonten, opvoeding, godsdienst, maar bovenal
taal aan elk volk onder Ottomansche heerschappij
zullen worden opgedrongen, en dat
degenen, die niet gedwongen kunnen worden,
moeten worden verwijderd.
Deze politiek is van Middel-Europa overgenomen,
waar gedurende de laatste vijftig jaren
60.000.000 Duitschers bezig zijn gehouden met
het verpruisen van 6.000.000 Elzassers, Denen en
Polen, en 10.000.000 Magyaren meer dan hun
eigen aantal in Slowaken, Roethenen, Roemeniërs,
en Zuid-Slaven. De Jong-Turken hebben zich
voorgenomen de nationaliteit van 8.000.000
Turksch-sprekende boeren in Anatolië op te
dringen aan bijna tweemaal zooveel menschen
van andere volksstammen, waarvan de meerderheid
hun in beschaving vooruit is. In het
“Rapport der Vooruitgang” aan het Congres van
de Jong-Turksche partij voorgelegd in October
1911, kon men lezen, dat “vroeger of later de
volkomen verturking van alle Turksche onderdanen
moest plaats hebben. het is echter duidelijk,”
vervolgde het rapport, “dat dit resultaat
nooit bereikt kan worden door overreding, maar
pagina 16
dat de toevlucht zal moeten genomen worden tot
gewapende machten... Aan de andere nationaliteiten
moet het recht van organisatie onthouden
worden, want decentralisatie en autonomie zijn
verraad aan het Turksche Rijk. De nationaliteiten
zijn een quantité négligeable. Zij mogen
hunnen godsdienst behouden, maar niet hunne
taal.”
Het Turksche Gouvernement kwam uit den
Balkan-oorlog van 1912-3 met een grondgebied,
dat was teruggebracht tot Thracië, Konstantinopel,
de zeeëngten en de Provincies in Azië en
eene bevolking van tusschen de 20 en 25 millioen
(de statistieken zijn onnauwkeurig). Onder deze
bevolking waren er ongeveer 8.000.000 Turken,
die bijna allen ten noorden der lijn Alexandretta
– Wan woonden; 7.000.000 Arabieren
(Muzelmannen en Christenen) ten zuiden van die
lijn; 2.000.000 Armeniërs en 2.000.00 Grieken,
over de noordelijke helft van het Rijk verspreid,
de Grieken meestal in het westen en de Armeniërs
in het oosten; en tusschen de twee of drie
millioen half-onafhankelijke heuvelbewoners –
Koerden, Kizil-Bashi's, Yezidi's, Maroniten,
Druzen, Nestorianen en anderen. Verscheidene
dezer volksstammen van het Rijk waren
vertegenwoordigd onder het millioen inwoners van
Konstantinopel. Ongeveer de helft van deze
inwoners was Turksch; er waren 150.000
Armeniërs en 150.000 Grieken; een handjevol
Koerden en Arabieren; een sterke Joodsche
kolonie en een belangrijke buitenlandsche
commercieele bevolking. Konstantinopel was, en
blijft, een cosmopolitische stad.
pagina 17
Dit dan was het Ottomanisatie-terrein voor de
Jong-Turken. Zij hebben die stuk voor stuk ten
uitvoer gebracht. Van het einde van den Balkan-oorlog
tot hun tusschenkomst in den Europeeschen
oorlog waren zij in Thracië aan het werk, de
eenige provincie, die hun in Europa gebleven was.
In 1913 was de bevolking van Thracië overwegend
Grieksch, met een Turksch element om Adrianopel
en eenige Bulgaren in de bergen naar het
noord-oosten. Een jaar later waren er alleen maar
Turken overgebleven; de Grieken en Bulgaren
waren over de grenzen uitgedreven, van hunne
bezittingen en landen beroofd. Indien de Jong-Turken
thans op Thracië als op een geheel Turksch
land aanspraak maken, is het goed te weten, hoe
en wanneer het dit geworden is. Het verturken
van Thracië is het meest overtuigende betoog voor
de verdrijving van het Turksche Rijk uit Europa
omdat het “grondig vreemd is aan Westersche
Beschaving.”
Ter zelfder tijd begonnen de Jong-Turken ook
de Grieken uit het westelijke kustland van Klein-Azië
te verdrijven. Zij wilden het Grieksche
vraagstuk geheel “oplossen”, en het koninkrijk
Griekenland was op den rand van een tweeden
oorlog met het Turksche Rijk om deze reden, toen
de Europeesche oorlog tusschenbeide kwam. AIs
bondgenooten van Duitschland, moesten de Jong-Turken
voor redenen van gewone politiek, hunne
Grieksche onderdanen wel respijt geven; maar in
ruil daarvoor kregen zij een vrije hand om met de
andere volksstammen af te rekenen, zooals zij nog
nooit te voren gehad hadden. Zij behoefden niet
langer stil te staan bij uitdrijving en uitputting,
pagina 18
zij konden nu op een ontzettend veel grooter
schaal vermoorden dan Abdoel-Hamid ooit
had durven doen, en geen vreemde mogendheid
kon hen terughouden zoolang zij de aanmoediging
en den militairen steun van Duitschland hadden.
De jong-Turken benutten hun kans wel. De
uitroeiing van de 2.000.000 Armeniërs is alrede
een voldongen feit. Ongeveer twee-derde van hen
werd gedeporteerd – mannen, vrouwen en kinderen
– voor honderden mijlen, gedurende weken, over
onbegaanbare bergen naar de half-tropische moerassen
en woestijnen van de zuidelijke grenzen
van het Rijk. Slechts ongeveer de helft der
ballingen bereikte hare bestemming, en zij sterven
daar thans van verhongering en ziekte. De
andere helft stierf ten gevolge van uitputting
onder weg, of werd door de gendarmen vermoord,
die hen begeleiden en door georganiseerde
rooverbenden en Koerden. Een derde van het volk
is misschien nog in leven – de Armeniërs in
Konstantinopel en Smyrna werden meestal
gespaard; een zeker aantal ontkwam door
bekeering tot den Islam (hoewel dit voor vrouwen
en meisjes het gaan naar een Muzelmansche
Harem beteekende); ongeveer 200.000 ontvluchtten
naar Rusland en Egypte. Die 200.000
vluchtelingen – 10 per cent. van de Armeniërs die
in 1914 onder Turksche overheersching leefden,
zijn de eenige Ottomansche Armeniërs, wier
behoud verzekerd is.
Na het verdrijven der Armeniërs, begonnen de
Jong-Turken hetzelfde lot voor de Arabieren voor
te bereiden, en zij zijn daar mede bezig sinds 1916.
pagina 19
De Arabieren in de zuidelijke provincien hebben
zich zelven kunnen verdedigen. De provincie
Yemen, in het hinterland Aden, was voor de
laatste jaren in chronischen opstand, en de Jong-Turken
hebben de poging opgegeven om hare
nationale heerschers te onderwerpen. De provincie
Hedjaz, die de heilige steden Mekka en
Medina bevat, heeft eenige maanden geleden hare
onafhankelijkheid verklaart onder de leiding van
den Sherif van Mecca, die de erfelijke schatbewaarder
der heilige steden is. Maar Syrië, dat
nog steeds door de Turksche legers is bezet,
wordt met hand en tand verturkt. De Syrische
leiders (Muzelmannen of Christenen zonder onderscheid,
want hunne gemeenschappelijke misdaad is
dat zij Arabieren en geen Turken zijn) zijn dood
of in de gevangenis; de volgende slag zal
op de hulpelooze massa's vallen. Het is dezelfde
methode als voor de Armeniërs gebruikt is
– dezelfde georganiseerde leiding van het Comité
“van Eendracht en Vooruitgang” te Konstantinopel – en het zal het zelfde einde hebben,
tenzij er veranderingen in den militairen toestand
komen.
De geheele Jong-Turksche politiek wordt in het
kort weergegeven in den zin van een Osmanischen
Gendarme aan een Deensche Roode Kruis zuster:
“Eerst zullen wij de Armeniërs dooden, dan de
Grieken, daarna de Koerden.” De einduitslag is
slechts een quaestie van tijd. Wie zullen het eerst
vernietigd worden? De onderdrukte volken of
de Turksche overheersching?
pagina 20