… / Nederland / Nederlandstalige rapporten / Turkije: verleden en toekomst
Turkije: verleden en toekomst
TURKIJE:
VERLEDEN EN TOEKOMST
door
A.J. TOYNBEE
Overgenomen (met aanvullingen) uit
“THE ROUND TABLE”
van Juni 1917
LONDEN:
THE MENPES PRINTING & ENGRAVING CO., LTD.
1917
titelpagina
INHOUD blz.
- HET VERLEDEN 1
- HET HEDEN 19
- DE TOEKOMST 49
pagina 00
TURKIJE: VERLEDEN EN TOEKOMST
I.
WAT is Turkije? Het is een naam, die niets
zegt, want geen formule kan de verscheidenheid
van landen omvatten, die op de
kaart als “Turksch” aangegeven staan: het
Hooge Jemen met zijne moessons en tropischen
plantengroei; de overhellende rand van de
Hedsjas, een woestijn in een woestijnland, dat
zich uitstrekt van de Sahara tot Mongolië; de
Mesopotamische rivieren, die de woestijn verbreken
met een groene streep; de met pijnboomen
begroeide bergterrassen van Koerdistan,
die Mesopotamië insliten zooals de heuvels van
de noord-westelijke grens van Britsch-Indië de
groote Vlakten omgorden; de Armenische hooglanden,
kaal als de Pamirs, die Mesopotamië met
hun sneeuw en ijs voeden en het den grond
toezenden, die zijzelve niet kunnen behouden; het
Anatolische Schiereiland – een tak van Centraal-Europa
met zijne rotsen en mooi geboomte en
bergstroomen, maar dat een steppe in zijn boezem
koestert nog wederspanniger dan de Hongaarsche
Poesta; de kustlanden – Trebizonde en Ismid en
Smyrna, zich vastklemmende aan het Anatolische
vasteland en Syrië tusschen de woestijn en de zee,
maar allen met hun wijnstok en olijven en
pagina 1
scherpe omlijningen, een Middellandsche Zee
landschap; en de waterweg van zeeëngten en
door land ingesloten zee en weder zeeëngten, die
de Middellandsche Zee verbinden met de Zwarte
Zee en het Russische hinterland, en die zijn
weerga niet heeft in de wereld.
De steden van Turkije zijn zoo verscheiden als
de klimaten, en dragen de sporen van de elkaar
opvolgende generaties: Adrianopel, gelegen aan
een verbindingspunt van rivieren, omgeven door
de Thracische duinen, eene vesting sinds de
stichting, een welgekozen terrein voor de graven
der Osmanische veroveraars; Konstantinopel, de
hoofdstad van keizerrijken, waar rassen samenkomen
maar zich nooit vermengen, gebieder van
handelsrouten, onmisbaar voor het bestaan van
onmetelijke gewesten ver over den horizon – het
Middel-Europeesch verkeer zuid-oostwaarts over
land en het Russische zuid-westwaarts over zee;
Smyrna, de haven, vanwaar men heen en weer
gaat tusschen Anatolië en de Egeische Zee, een
steunpunt op het Aziatische vasteland, dat de
Grieken nooit verloren hebben; Konia, tusschen
den berggordel en de centrale steppen, waar het
oorspronkelijke Anatolië altijd stand heeft gehouden,
en zijn ras en godsdienst bewaakt heeft tegen
de invloeden van de kust; Aleppo, waar, indien
Turkije eene eenheid was, het middelpunt van het
Turksche Rijk zou gevonden worden, de stad,
waar, indien ergens, de volksstammen van het
Naburige Oosten zich vermengd hebben – hunne
geschiedenis uitgebeiteld hebben in zijne vestingwallen,
van het veelhoekige werk der Hethitische
pagina 2
stichters tot de borstweringen, die de Kruisvaarders wederstonden – en thans een punt halfweg een spoorlijn gelegen, die ontworpen was langs een sinds onheugelijke tijden bestaanden weg, maar die even onvoltooid is als de geschiedenis van Aleppo zelf. Wan met zijn plateau-meer, neerziende op de Mesopotamische vlakten, het schrift harer beschaving in de rotsen gegrift, en toch met een leven apart, als een Zwitsersch kanton en half verwant aan het eindelooze noorden; Bagdad, de incarnatie van het laatste millennium van eene eeuwige stad, die hare ligging verplaatst naarmate de rivieren hare beddingen verleggen – van Seleucië naar Bagdad en van Babylon naar Seleucië, van Kisj naar Babylon – maar die altijd weder herleeft, zoo als Delhi, op enkele parasangen van zijne vroegere ruïnen, in een streek, die een onwederstaanbaar bevolkingsfocus is; Basra te midden van zijne palmbosschen, zoover stroomafwaarts, dat het eigenlijk bij den Indischen Oceaan behoort, de haven, vanwaar Sindbad uitvoer naar het Feeënrijk, en vanwaar uit minder mythische Arabische zeelui hun godsdienst en beschaving verspreidden ver over de Afrikaansche kusten en den Maleischen Archipel; die allen, en dan nog bijna al de heilige steden der menschheid: Kerbela, tusschen den Euphraat en de woestijn, waar, onder het gezag der Sunnieten de Scythen uit Perzië en Indië nog steeds de graven hunner heiligen bezoeken en hunne dooden begraven; Jeruzalem, waar Jood en Christen, Orthodox, Katholiek en Protestant, Armeniaan en Abyssiniër hunne gemeenschappelijke
pagina 3
heiligdommen en aparte wijken hebben; Mekka
en Medina in het hart der woestijn, wier roem
nooit verder dan de woestijn gereikt zou hebben
zonder een bron en een markt en een heiligdom
van afgoden en den Profeet, die ze omverwierp;
en dan zijn er nog de steden langs de Pelgrimroute
(thans door een spoorlijn met Medina verbonden,
het dichtstbijgelegen van de Haramein): Beiroet,
de haven, met zijne electrische trams en nieuwsbladen,
het Smyrna van de Arabische landen; en
Damascus, de oase, dat uitziet over de woestijn in
plaats van de zee, en een haven niet voor schepen,
maar kameelkaravanen.
De namen van deze steden roepen als een
tooverspreuk de herinneringen van beschavingen
op, die daar tot bloei en daar ook weder tot verval
kwamen: Mesopotamië, een groot hart van
beschaving, dat heden koud is, maar dat gedurende
vijf duizend jaren sterk sloeg, zoodat
zijne polsslagen gevoeld werden van Siberië tot
de Poorten van Hercules en den smaak en de
techniek van het Scandinavische bronzen tijdperk
beinvloedden; de Assyriërs, die de politieke
marken van Mesopotamie naar het Noorden uitbreidden
en ze in eene militaire monarchie
veranderden, en het moederland en alle andere
landen en volken van den Tigris tot aan de zee
vernietigden; de Hebreeuwen, die een wereldgodsdienst
ontdekten in hun heuvelland, dat de
kust overziet; de Sabaeërs, wier koningin de
eerste pelgrimsreize naar Jeruzalem maakte, van
Jemen door de Hedsjas, toen Mekka en Medina
nog van geen belang waren; de Filistijnen en
pagina 4
Phoeniciërs van de Syrische zeekust, die den
Atlantischen Oceaan ontdekten en het te druk
hadden om naar de Hebreeuwsche propheten in
hun hinterland te luisteren; de Ioniërs, die de
Zwarte Zee openden en eene dichtkunst, wijsbegeerte,
wetenschap en bouwkunst schiepen, die
nog steeds het levensbloed van de onze zijn, voor
zij overweldigd werden, zooals de Phoeniciërs voor
hen, door eene militaire vastelandsmacht; de
Hethiten, die voor het eerst de vruchtbare invloeden
van Mesopotarnië naar de Ionische kusten
overbrachten – een volk even mysterieus voor
zijne tijdgenooten als voor ons, dat onbekend, in
de uitgestrektheden van Anatolië rijpte, plotseling
een rijk stichtte, dat Mesopotamië inviel en de
Syrische valleien koloniseerde, en daarna onderging
in den vloedgolf der noordelijke indringers.
Al deze volken kwamen op en gingen onder
binnen de grenzen van Turkije, bleven voor een
oogenblik tijds meester op het wereldtooneel en
lieten hunne sporen achter in de geschiedenis der
wereld. Er ligt een romantisch waas over hunne
namen, een wonderbare verscheidenheid en
intensiteit in hun verdwenen bestaan; toch zijn
zij niet zoo verscheiden als hunne moderne
opvolgers, in wier adem hun bloed vloeit, en wier
vooruitzichten slechts overvleugeld worden door
hunne daden.
Vóór den oorlog waren er minder dan twintig
millioen zielen in Turkije, en sedert dien heeft de
regeering zoowat een millioen laten omkomen door
moord, verhongering en ziekte. En toch zijn zij,
in weerwil van deze duivelsche pogingen voor
pagina 5
uniformiteit, nog steeds de vreemdste verzameling
van maatschappelijke en rassentypen, die ooit
aan de genade van een enkel gouvernement zijn
overgeleverd. Het Osmanische Rijk ontleent zijn
naam aan de Osmanen, maar men zou lang
kunnen zoeken om er een enkel onder zijne
inwoners te vinden. Deze Osmanen zijn een
heerschende klasse, slechts inheemsch in Konstantinopel
en enkele naburige steden, maar hier
en daar geplaatst als officieren en ambtenaren,
over de Ottomansche gewesten. Zij zijn voortgesproten
uit een stam van Turksche nomaden,
sedert de dertiende eeuw gerecruteerd door vrijwillige
of gedwongen bekeerlingen uit het Christendom
en gekruist met het bloed van slavinnen
der halve wereld. Men kan ze ternauwernood een
ras noemen. Traditie versterkt door inertie heeft
hen gemaakt, wat zij zijn, en ook hunne Turksche
taal, waarvan zij zich in staatszaken bedienen en
voor eene letterkunde, doch die niet zonder eene
infusie van Perzische en Arabische idiomen is, die
gezegd worden ongeveer 95 percent van den
woordenschat uit te maken.1)
Deze kunstmatige taal is nauwelijks een band
tusschen de Osmanische bureaucratie en den
Turkschen boerenstand van Anatolië, die Turksche
dialecten spreekt, afkomstig van stammen, die
het land binnengetrokken waren ten tijde der
Osmanen, zoowat twee eeuwen geleden. Deze
Turksch-sprekende boerenstand heeft veel in
1) Tekin Alp: “The Turkish and Pan-Turkish Ideal” (Weimar: Gustav Kiepenheuer, 1915). Het percentage is natuurlijk eene overdrijving.
pagina 6
gemeen met de Turksche nomaden, die nog steeds
over de centrale Anatolische steppen zwerven en
hun bloed zuiver gehouden hebben; want de
boerenstand is lichamelijk teruggekeerd naar het
type der oorspronkelijke bevolking, die Anatolië
sedert onheugelijke tijden bewoond had en alle
nieuwkomers absorbeert, die zich met hen op hun
bodem vermengen. Er zijn daardoor drie onderscheidene
“Turksche” elementen in Turkije,
verdeeld door bloed en vocatie en maatschappelijk
type; en zelfs indien wij allen, die den een of
anderen vorm van Turksch spreken, tot één groep
rekenen, is die toch slechts 30 of 40 percent van
de geheele bevolking van het Rijk.
De rest zijn vreemdelingen voor de Turken en
voor elkaar. Zij, die Arabisch spreken, zijn even
sterk in aantal als de Turken, of sterker, maar
zij zijn te verdeeld, en hunne eenheid is een
probleem voor de toekomst. Er zijn ras-zuivere
Arabische nomaden in de woestijn; er zijn
Arabieren, die zich in steden of op het land
gevestigd hebben, enkelen sedert de laatste
generatie, zooals de Muntefik in Mesopotamië,
enkelen zoowat een duizend jaren geleden, zooals
de Koreish van Mekka, maar die nog steeds het
ras-bewustzijn bewaard hebben; er zijn ook
Arabieren in naam, die niets meer met het
Arabisch gemeen hebben dan hunne taal – zooals
het grootste deel van den Syrischen boerenstand
en de inwoners van oude bevolkingscentra – zooals
Damascus of Bagdad. Vele dezer “Arabieren”
in Syrië zijn Christenen, en enkele Christenen,
hebben, hoewel zij Arabisch spreken, toch hunne
pagina 7
eigen nationaliteitszin behouden – met name de Roomsch-Katholieke Maronieten van den Libanon – en worden nauwelijks als Arabieren beschouwd door hunne naburen en door zichzelven. Dat is ook waar voor de Druzen, ook nog een overblijfsel van een vroegere bevolking, dat zijne identiteit bewaard heeft onder den dekmantel van den Islam, maar met zulke kettersche opvattingen, dat het eigenlijk een onafhankelijke godsdienst is. En dan de Jemeni's – maar zij zullen zich zeker geraakt voelen over de beschuldiging, want er zijn geen Arabieren, die hunne genealogieën zoo ijverig optellen als zij, maar er is meer Oost-Afrikaansch dan Semitisch bloed in hunne aderen. Het zijn menschen van de nattige, vruchtbare tropen, bruin van huid, en die half-naakt in hunne akkers werken, zooals de volken van Zuid-Indië en Bengalen. En aan de tegenovergestelde grenzen van de Arabisch-sprekende zone zijn er nog brokstukken van eene bevolking, wier taal Semitisch is, maar van vóór het Arabische tijdperk dateert 1) – de Jacobitische Christenen van de Tor-Abdin, en de Nestorianen van de Boven-Zab, die eertijds, onder de Kaliefen, de nijvere Christelijke boerenstand van Mesopotamië waren, maar thans herders en heuvelbewoners onder de Koerden. De Koerden zelven zijn meer verstrooid dan elke andere volksstam in Turkije, en stam tegen stam verdeeld, maar
1) Dat wil zeggen, dat het aan het Arabisch voorafging in deze streek, want op zichzelf en in de oorspronkelijke streek is het Arabisch een even oude taal als de andere Semitische tongvallen.
pagina 8
allen tezamen genomen komen zij na de Arabieren
en de Turken in getalsterkte. Er zijn berg-Koerden
en vallei-Koerden, landlieden en herders,
Koerden, die in hunne oorspronkelijke woonplaatsen
aan de oostelijke grenzen gebleven zijn,
en Koerden, die zich onder Ottomansche bescherming
over de Armenische hoogvlakte verspreid
hebben, de Noord-Mesopotamische steppen, de
Taurus-valleien en het hinterland van de Zwarte
Zee.
Het voornaamste, dat de Koerden in gemeen
hebben is het Perzische dialect, dat zij spreken,
maar gewoonlijk worden alle gemeenschappen in
de Koerdische zone, die niet Turksch of
Arabisch zijn en die beleefdheidshalve Moslems
genoemd kunnen worden, onder de Koerden gerekend
(de Koerden, echter, zijn slechts Moslems
aan de opppervlakte). Er zijn groote getalen
van deze gemeenschappen: de Dersim hooglanden,
in het bijzonder, zijn een ethnographisch
museum; “Kizil-Basji” is een algemeene naam
voor hun geslacht; maar de Jezidi's zijn,
hoewel zij goed Koerdisch spreken, van de rest te
onderscheiden door hunne idiosyncratie van den
Satandienst onder den vorm van een pauw
(Allah, redeneeren zij, is goedaardig en Hem
behoeven wij niet gunstig voor ons te stemmen),
en zoowel door Muzelmannen als Christenen
worden zij verstooten.
Maar niet alle verstrooide elementen in Turkije
zijn vereenzaamd of primitief. De Grieken en
Armeniërs, bij voorbeeld, zijn, of waren, de meest
energieke, intellectueele, liberale elementen in
pagina 9
Turkije, de natuurlijke bemiddelaars tusschen de
andere rassen en de westersche beschaving –
“waren” beter gezegd dan “zijn”, want het
Ottomansche gouvernement heeft meedoogenlooze
stappen genomen om juist deze twee meest
waardevolle elementen onder zijne onderdanen te
verwijderen. De Grieken, die stadsbewoners zijn,
blijven nog voortleven in middelpunten, zooals
Smyrna en Konstantinopel, maar de Grieksche
boerenstand van Thracië en Anatolië is voor het
meerendeel over de grenzen verdreven sedert den
Tweeden Balkanoorlog. Wat de Armeniërs
betreft, is het Gouvernement bezig ze te vernietigen
door moord en deportatie sedert April 1915
– zaken-lieden en beroepsmenschen, boeren en
herders, vrouwen en kinderen – zonder onderscheid
of erbarmen. Het is mogelijk, dat een
derde van de Ottomansche Armeniërs thans nog
in leven is; een-tiende van hen is veilig binnen
de Russische en Britsche liniën. Gelukkig leeft
de helft van dit volk en de meerderheid der
Grieken buiten de Ottomansche grenzen en
buiten het bereik der Osmanische macht.
Om de ontvolking van de landen onder zijn
gezag goed te maken, heeft het Gouvernement er
gedurende de laatste vijftig jaren Moslemietische
immigranten gevestigd uit zijn eigen verloren
provincies of uit andere Moslemietische landen,
die van heerschers verwisseld hebben. Deze
“Moehadzjirs” worden, allen te zamen, op een
kwart millioen berekend, voortgekomen uit de
meest verscheidene volksstammen – Bosniakken
en Pomakken, Tsjetsjens en Circassiërs. Groote
pagina 10
getalen werden kort geleden op de bezittingen van
beroofde Armeniërs en Grieken geplaatst. Zij
dragen nog bij tot de spraakverwarring, maar zij
zijn waarschijnhijk bestemd om geabsorbeerd te
worden of uit te sterven. De Circassiërs, in het
bijzonder, de ijverigste (hoewel de meest bandelooze)
bewaren hunne nationaliteit nog het best,
maar zij zwichten het spoedigst voor overplanting,
door hunne weigering om hunne Kaukasische
kleeren en gewoonten aan Anatolische of
Mesopotamische levensomstandigheden aan te
passen.
Dit alles is Turkije, en wij komen terug op
onze oorspronkelijke vraag: Aan welken gemeenschappelijke
factor hebben zij hun naam te
danken? Wat heeft deze veelkleurige rok slechts
één politieke kleur gegeven? Het antwoord is
eenvoudig: Bloed. Turkije, de Ottomansche
staat, is geen eenheid, wat betreft klimaat, aardrijkskunde
ras of oeconomie; het is eene
aanmatiging, opgedwongen door bloedvergieten
en geweld wanneer en waar ook de Osmanische
regeering macht heeft.
Het is een ingewikkelde aannmatiging. De
eerste stoot en de traditioneele methode, waarmede
zij uitgevoerd werd, kwam van uit een
kleine stam van heidensche Turksche nomaden,
die van Centraal-Azië naar Anatolië zwierven in
de dertiende eeuw AD. en van den regeerenden
Turkschen Sultan van het land een terrein kregen
om te kampeeren – Want Anatolië was reeds
Turksch twee eeuwen voor de Osmanen op het
tooneel verschenen. Maar door hen Osmanen te
pagina 11
noemen, zou men vooruitloopen op het volgende
stadium van hunne geschiedenis. Zij werden naar
Osman genoemd, den zoon van hun eersten leider,
en hij was genoemd naar den derden opvolger van
den Profeet – het was een goede Moslemietische
naam, en hij nam dien aan bij zijne bekeering tot
den Islam en organiseerde zijne heidensche
tentbewoners in een geregelden Mohammedaanschen
staat in de noord-westelijke heuvelen van Anatolië,
op de grenzen van het Christendom. Een stam
was in een mark veranderd, en de laatste overgang
was van mark tot keizerrijk.
Van af dit tijdstip vertoont de Ottomansche
geschiedenis zeldzaam veel overeenkomst met de
geschiedenis van de tegenwoordige bondgenooten
der Osmanen. De Mark Brandenburg, de Mark
Oostenrijk, en de Mark Osman – allen waren zij
gesticht als de uitwendige bolwerken van eene
beschaving, en allen verhieven zich als middelpunten
van militair overwicht over hunne land- en
geloofsgenooten op den achtergrond en over de
vreemdelingen tegenover hen. De Osmanen waren
mogelijk woester in hunne methoden dan de
markbewoners van Duitschland – maar nauwelijks
even woest als de Duitsche Ridders, die den
bodem van Pruisen voor de Hohenzollerns voorbereidden.
De Duitsche Ridders roeiden hunne
slachtoffers uit; de Osmanen zogen hun het bloed
uit door de schatting van mannelijke kinderen, die
zij opvoedden als Muzelmannen, en als recruten
voor het Turksche staande leger oefenden. Hunne
eerste uitbreiding geschiedde ten koste van
Christelijk Europa; de hoofdstad werd van een
pagina 12
dorp in de heuvelen naar Broessa aan de Aziatische
kust van de Zee van Marmora verlegd, van Broessa
over de Dardanellen naar Adrianopel, van
Adrianopel naar de keizerlijke stad aan den
Bosporus; en met de verovering van Konstantinopel
eigenden de Sultans zich de aanmatigingen
van het Oostersch Romeinsche Rijk toe, zooals de
Habsburgs en Hohenzollerns de zinnebeelden van
Karel den Groote en Cesar Augustus.
Byzantium is een zeer machtig element in het
Osmanische karakter geworden, nog sterker dan
de gewoonten der marken of het instinct van de
steppen. Het heeft hun een systeem van administratie
voorgeschreven, hunne levensbeschouwing
beheerscht en is hun bloed binnengedrongen.
Maar de erfenis van “Rûm” is niet de laatste
factor in het Turksche Rijk, zooals het heden ten
dage bestaat; want nadat de opvolgers van
Osman hunne militaire monarchie met bloed en
staal gesticht hadden op de ruïnen van een-derde
van Europa, wendden zij zich oostwaarts, met
een waarlijk oostersch gebaar en overweldigden
koninkrijken en landen met de schijnbaar werktuigelijke
beweegkracht van alle Aziatische veroveraars,
van Sargon van Akkad en Cyrus den
Pers tot Jenghis Khan en Timur. De dapperste
tegenstander van de Osmanen in Azië was het
Anatolische Sultanaat van Karaman – Moslemietisch,
Turksch en de rechtmatige erfgenaam van
die Seldsjuksche Sultans, die aan Osmans vader
het eerste steunpunt in het land hadden gegeven.
Osmanen en Karamanen vochten op gelijken voet,
maar toen Karaman verslagen was, was er geene
pagina 13
macht meer in Azië, die den vooruitgang der
Osmanen kon tegenhouden. De Egyptenaren en
Perziërs hadden geen betere kansen tegen de
discipline en artillerie der Osmanen dan de
laatste Darius tegen de Macedoniërs had. Een
of twee veldtochten brachten Sultan Selim den
Eerste van den Taurus naar Kaïro; nog een paar
veldtochten bij tusschenpoozen, gedurende de
zestiende en zeventiende eeuw, wanneer de
Turksche legers uit Europa gemist konden worden,
verdreven de Perziërs achtereenvolgens uit
Armenië en Mosoel en Bagdad. En zoo, bij
toeval, als het ware, verkregen de Osmanen, in
het nazetten van meer begeerlijke zaken een
“Turkije-in-Azië”, alles wat hun nu nog overblijft
en het eenige, dat hier voor ons van
belang is.
“Turkije-in-Azië” is een voorbijgaand verschijnsel,
een soort cocon, waarin de landen van
Westelijk Azië zich verpopt hielden, omdat zij
uitgeput waren en een winterslaap noodig hadden
als eene voorbereiding voor hun herleving. Vele
rampen waren hun deel geweest gedurende de
laatste vijf eeuwen voor de pop zich ingesponnen
had. Het uiteenvallen van het Arabische Kalifaat
van Bagdad had tot een eindeloozen onbeteekenenden
strijd tusschen de ontelbare kleine
Mohammedaansche staatjes geleid; de uitputtende
worsteling tusschen den Islam en het
Christendom werd nog versterkt door de Kruistochten;
en vloedgolven van nomadische indringers,
de één nog vernielender en onwederstaanbaarder
dan de andere; waren over Mohamme-
pagina 14
daansch Azië geslagen van uit de steppen en de
woestijnen van het Noord-Oosten. De Mongolen
waren de ergste, die in 1258 Bagdad in asch
legden en de coup de grâce aan de beschaving van
Mesopotamië toebrachten. En, toen de oorspronkelijke
vruchtbaarheid van het Naburige Oosten
geruïneerd was, werd de doorvoerhandel tusschen
Europa en Indië, die sinds onheugelijke tijden
door deze landen geleid was, en de tweede bron
van zijne welvarenheid geweest was, het ontnomen
door de westelijke zeevaarders, die de
oceaanrouten ontdekt hadden. Het lijkkleed der
Turksche overheersching viel pas neer, toen alle
leven uitgestorven was.
De Osmanen, wier nomadische voorvaderen
voor de Mongolen uit Centraal-Azië gevlucht
waren, aanvaardden de erfenis, die aan de klauwen
der Mongolen ontsnapt was, en vereenigden alle
draden van het gezag in Westelijk Azië in hunne
handen. De kostbaarste buit van hunne Aziatische
veroveringen was het Kalifaat. Hoelakoe,
de verwoester van Bagdad had Kalief Moestasim
ter dood gebracht, en de laatst overgebleven der
Abbasieden hield nog slechts den schaduw van een
troon in Kaïro onder de bescherming van den
Sultan vn Egypte. Selim, de Osmaan, dwong,
toen hij in 1517 Kaïro als veroveraar binnentrok,
den toenmaligen Abbasied zijn titel aan hem en
zijne opvolgers af te staan, waardeloos als die was.
Het was een twijffelachtige titel, door alle Scythen
versmaad, en met vijandige blikken door vele
Sunnietische heerschers aangekeken, die niet
gezind waren om een geestelijken meerdere te
pagina 15
erkenen in hun meest gevreesden tijdelijken mededinger. Maar hoe onbelangrijk ook, was hij toch genoeg om de macht der Osmanen over zijne gewesten te versterken. Kalief van den Islam, zegevierende bewaarder van de Moslemietische marken, en erfgenaam door verovering van het keizerlijke Rûm, kon hij zijne Aziatische provincies gemakkelijk verdedigen; maar de beste waarborg voor zijn troon was de ellende, waarin het land vervallen was. Handel en landbouw gingen ten onder, de bevolking ging hard achter uit, en nomaden trokken nog steeds binnen naar wat eens land in vaste handen geweest was. Het Turksche Gouvernement, dat een slagboom tegen Perzië wilde hebben, moedigde de Koerden aan zich over Armenië te verspreiden; het verwelkomde de Sjammar en Anazeh Arabieren niet zoo geestdriftig, die den Euphraat over trokken omstreeks 1700 en de laatste velden van Mesopotamië in eene wildernis herschiepen; maar het was te machteloos of onverschiilig om ze te verjagen. West-Azië lag braak onder de Ottomansche kanonwielen. Er waren reeds meer zulke onvruchtbare tijdperken in zijn langzaam levenstempo geweest – onder de Perzen, bij voorbeeld, die alle landen en volken van het Oosten in de zesde eeuw v.C. geteisterd hadden, de Grieken voor een oogenblik overschaduwden, zooals de Osmanen Europa overschaduwden, toen halt hielden, te log voor een aanval, maar in schijn onaantastbaar, en eindelijk jammerlijk ineenstortten onder de doordringende speeren van Alexander.
pagina 16
De Osmanen zijn thans aan het verdwijnen, zooals de Achaemeniden voor hen. Gedurende den Bakanoorlog verloren zij hun rijk in Europa en dientengevolge hun prestige als verspreiders van den Islam; de ontwikkeling van een nationaal bewustzijn onder hunne onderdanen, niet het minst onder de Turken zelven, heeft de grondslagen van hun militair rijk aan het wankelen gebracht zooals die van andere militaire rijken waarmede zij verbonden zijn. Zij verbeurden het Kalifaat toen zij den Heiligen Oorlog uitriepen tegen de Gealliëerden – de Moslems opstookten om zich met de ééne Christelijke coalitie tegen de andere te vereenigen, niet tot verdediging van hunnen godsdienst, maar voor de politieke uitbreiding der Ottomansche macht. Zij verloren dien zedelijk, toen de Moslemietische wereld geen acht sloeg op die aansporing; zij verloren hem inderdaad, toen de Sjerif van Mekka zijne aanspraken proclameerde als de rechtmatige bewaarder van de Heilige Steden, het Turksche garnizoen uit Mekka verdreef, en zich bij de andere onafhankelijke vorsten van Arabië aansloot. Alle steunpunten der Ottomansche overheersching in Azië zijn gevallen maar niets maakt zijn doem zoo zeker als de levensadem, die thans over de slapende landen en volken waait en ze weder tot leven opwekt. De opening van het Suez-Kanaal heeft de handelsrouten naar het Naburige Oosten terug gebracht, de democratie en het nationalisme van Europa hebben hunnen invloed over de Aziatische rassen gehad. Wat ook de einduitslag van den oorlog is, een verreikend resultaat is
pagina 17
alrede zeker: er zal een politieke en economische
herleving plaats hebben in West-Azië, en de
leiding daarvan zal niet in de handen der Turken
zijn.
Wij zijn dus getuige van de opening van een
nieuw tijdperk van even groot gewicht, indien
niet even dramatisch, als Alexanders overtocht
van de Dardanellen. Het Turksche gewaad is oud
geworden en iets is reeds zichtbaar van de nieuwe
vormen die er van onder te voorschijn komen; en
de voornaamste kenteekenen zijn onze aandacht
wel waard.
pagina 18
II.
HET nieuwe Turksche Nationalisme is de
onmiddelijke factor, waarmede wij hebben
te rekenen. Het is heel nieuw – nieuwer dan de
Jong-Turken, en in scherpe tegenstelling met het
oorspronkelijke Jong-Turksche programma – maar
het heeft zijne heerschappij reeds gevestigd. Het
besloot tot Turkije's tusschenkomst in den oorlog,
en het is de sleutel tot de loopende politiek van
het Turksche Gouvernement.
De Jong-Turken waren in het begin geen
Nationalisten; het “Comité van Eendracht en
Vooruitgang” was te goeder trouw opgericht met
het doel om alle inwoners van het Rijk te bevrijden
en te verzoenen volgens de grondbeginselen
van de Fransche Revolutie. Op het Congres van
het Comité in 1909 werden de Nationalisten overschreeuwd
met den kreet: “Ons doel is organisatie
en niets anders”.1) Maar de Jong-Turksche
idealen werden spoedig nauwer. Het Liberalisme
maakte plaats voor het Panislamisme, het Panislamisme
voor het Pantoeranianisme en de
“Ottomansche Staatsidee” veranderde van
“Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap” in het
verturken van niet-Turksche nationaliteiten door
geweld.
“Het Fransche Ideaal”, schrijft de Nationalist
Tekin Alp in Thoughts on the Nature
and Plan of a Greater Turkey, “is in strijd met
1) “The Turkish and Pan-Turkish Ideal”, door Tekin Alp.
pagina 19
de behoeften en toestanden van den tijd.” In
tegenstelling, “vertoont de Turksche nationale
beweging niet de fouten van vroegere bewegingen.
Deze is in elk opzicht aangepast aan het
intellectueele peil en de gevoelens van het volk
en houdt ook gelijken tred met de denkbeelden
van den tijd, die sedert eenige tientallen van
jaren het nationaliteitsbeginsel tot middelpunt
gehad hebben. Door het Turksche Nationalisme
als de grondslag van hun nationale politiek aan
te nemen, hebben de Turken slechts een abnormalen
stand van zaken verlaten, en zich daarbij
op één niveau geplaatst met de moderne
volken”.1)
De ontwikkeling van het Nationalisme onder
de Turken was een natuurlijk verschijnsel. De
beweging begon in het Westen en verspreidde
zich vandaar gedurende een eeuw over Midden-Europa,
Hongarije en den Balkan, totdat zij van
de vroegere onderdanen der Turken tot de Turken
zelven doorgedrongen was. Het toeval speelde
een groote rol. Het heet dat, Dr. Nazim Bey, bij
voorbeeld, de secretaris generaal van het comité
van “Eendracht en Vooruitgang”, was geinspireerd
door een werk van M. Léon Cahun over de
oude geschiedenis van de Turken en Mongolen,
dat hij van den Franschen Consul-Generaal te
Saloniki ter leen had gekregen, en de beweging
was en is nog steeds tot een kleine intelligentsia
beperkt. Maar dat is het geval met andere
nationale bewegingen, en belet hen niet een groote
1) “The Turkish and Pan-Turkish Ideal”, door Tekin Alp.
pagina 20
macht uit te oefenen. Het Turksche Nationalisme
werd na 1909 in het leven gehouden door een
kleine groep enthousiasten te Saloniki – hun leider
was Ziya Bey, die uit Diarbekir naar het
Jong-Turksche Congres gegaan, en een van de eerste
bekeerlingen tot de nieuwe ideeën was. Gedurende
den Balkanoorlog won de beweging plotseling
veld. De schok der nederlaag deed een verlangen
naar regeneratie geboren worden; het verlies van
Europa deed de Turken naar Azië uitzien, en zij
waren getroffen door de daad van eenige vooraanstaande
Russische onderdanen van Turksch-Tartaarsche
nationaliteit, die, uit rassensympathie,
hunne diensten aan het Ottomansche
Gouvernement hadden aangeboden in dezen tijd
van tegenspoed. Zooals Tekin Alp het uitdrukt:
“De Turken realiseerden, dat zij , indien zij
wilden voortbestaan, waarlijk Turksch moesten
worden, een volk worden, zichzelven zijn...
Het Turksche volk keerde zijn blik af van het
verloren grondgebied en zag daarentegen uit
naar Toeranië, het ideale land der toekomst”.
Twee jaren later had deze “Neu Orientierung”
zich zoo meester gemaakt van het Ottomansche
Gouvernement, dat de het in den Europeeschen
oorlog sleepte.
Er zijn heel wat gezichtspunten aan den
Turkschen horizon. Enkele zijn negatief en niet-politiek,
andere practisch en zeer agressief. Zya
Bey's volgelingen begonnen met de zuivering van
de Turksche taal. Een Turksch dichter had reeds
pagina 21
eerder getracht het buiten de 95 percent (?) van den woordenschat te stellen, dat aan het Perzisch en Arabisch ontleend was, en “zijne gedichten moesten in kleine provinciale nieuwsbladen uitkomen omdat de voornaamste stedelijke couranten ze niet wilden opnemen” . De reeds gevestigde schrijvers in den tradioneelen stijl stelden zich dapper te weer, maar Tekin Alp beweert, dat de Yeni Lisan (Nieuwe Taal) “heden ten dage in het bezit is van eene absolute en onbeperkte autoriteit”. Geleende versmaten zijn geweerd zoowel als geleende woorden, en er is zelfs eene beweging, om het Arabische schrift door een nieuw Turksch alphabet te vervangen – in navolging van de Albaneesche beweging, die vóór den Balkanoorlog zoo hevig door de Turken zelven was tegengegaan. In 1913 kwarn de regeering tusschenbeide door het stichten van een “Turksche Academie” (Turk Bug Derneyl) en het Ministerie van Onderwijs opende een “Instituut voor Terminologie” een “Conservatorium”, en een “Schrijf- en vertaal-comité”. Het programma van Ziya Bey's vereeniging, de Yeni Hayat (Nieuw Leven) hield ook het vertalen van buitenlandsche meesterwerken in als een prikkel tot eene nieuwe nationale letterkunde. Hun geliefkoosd plan was den Koran en de Vrijdagsche preek te vertalen, de Khoetba (Gebed voor den Kalief) in het Turksch op te zeggen, en de Arabische opschriften van de muren der moskeeën 1) te verwijderen; de oogen en ooren der Turksche Moslems moesten van de
1) The Near East, 30 Maart 1917, blz. 507; zie ook Tekin Alp.
pagina 22
besmetting der anti-nationale taal gered worden;
maar de campagne tegen het Arabisch ging over
in een aanval op den Islam.
“De Turksche Nationalisten”, legt Tekin
Alp uit, “hebben sterke pogingen gedaan om
den godsdienst zelf te nationaliseeren, en hem
den stempel van den Turkschen nationalen
geest te geven. Het denkbeeld werd ijverig
gesteund door een veertiendaagsch tijdschrift,
en een van de edelste taken, die het ondernomen
heeft, was de vertaling van den Koran in het
Turksch. Dit was een hervorming van de
grootste beteekenis. Het is alom bekend, dat
de vertaling van den Koran tot nu toe een
zonde was geoordeeld. De Nationalisten hebben
zich van deze bijgeloovige vooroordeelen afgescheiden
en drie vertalingen laten maken, de
bovengenoemde en nog twee andere”.
Op dit punt braken de Nationalisten een
lans met de Islamdsji's of “clericalen” , zooals
Tekin Alp ze noemt.
“Omdat het geschreven staat in den Koran,
dat de Islam geen nationaliteiten kent, maar
slechts Geloovigen, meenden de Islamdsji's, dat
het tegen de belangen en beginselen van den
Islam zelf was om zich met nationale quaesties
in te laten... Volgens de Nationalisten
was de uitspraak in den Koran uitsluitend
gericht tegen de zoo menigmaal voorkomende
oneenigheden tusschen stammen en partijen
pagina 23
onder de verschillende Arabische rassen”.
(Eene hatelijkheid, die eene moderne toepassing
heeft.) “Hoewel de Nationalisten zich zelven
als de getrouwste volgelingen van Mohammed
beschouwen, verbergen zij toch het feit niet,
dat hunne uitlegging van den Islam niet
dezelfde is als die der Arabieren. Zij beweren,
dat de Turken den Koran niet op dezelfde
wijze kunnen vertolken als de Arabieren...
Hun Godsbegrip is ook verschillend”.
Deze verbazingwekkende Kulturkampf is
mogelijk eene herinnering aan bet Duitschland
van Bismarck, want het Turksche Nationalisme is
doortrokken van vergeten Europeesche stemmingen,
en zijne neiging tot Romantiek is even
verouderd als die van den Keizer. Het heeft
Attila aan het hart gedrukt, en Jenghis Khan,
Timur, Oghoez en de rest gerehabiliteerd met de
eruditie van een Toeranisch Walter Scott.
“Mijn Attila, mijn Jenghis”, zingt Ziya
Gök Alp, “deze heldhaftige figuren, die den
fieren roem van mijn geslacht vertegenwoordigen,
verschijnen op de drooge bladzijden van
de geschiedenisboeken, alsof zij met schande en
oneer bedekt waren, terwijl zij in werkelijkheid
niet minder zijn dan Alexander en Cesar.
Oghoez Khan 1) staat mijne ziel nog nader.
Binnen in mij leeft hij nog in al zijn roem en
grootheid. Oghoez Khan verheugt en bezielt
mijn hart en doet mij vreugdepsalmen zingen.
1) De mythische stamvader van het Turksche ras.
pagina 24
Het vaderland van de Turken is niet Turkije of
Turkestan, maar het wijde, eeuwige land
Toeranië”.
Het Ministerie van Evkaf (Godsdienstige
dotaties) gaf kort geleden een toelage van
£T 50.000 ten behoeve van de publicatie van
werken over deze helden; men beweert zelfs, dat
de studenten aan de Militaire Hoogeschool te
Konstantinopel van hunne studiën afgeleid zijn
door hunne toewijding aan zulke literatuur, en
aan den vooravond van den oorlog schijnt de
Professor der Militaire Opvoeding de volgende
toespraak te hebben gehouden tot een instructieklasse
van reserve-officieren:
“Wij zijn, heeren, vóór alles Turken. Ik
vraag mij af, waarom wij Ottomanen genoemd
worden, want wie is die Osman, naar wien wij
genoemd zijn? Hij was een Turk van den
Altai, die met zijn Turksch leger dit land
binnendrong. Daarom is het voor ons een
grootere eer naar zijn oorsprong dan naar hemzelven
genoemd te zijn. Tot nu toe zijn wij
misleid door de onwetendheid van onze voorvaderen,
en wee die voorvaderen, die ons onze
nationaliteit doen vergeten... Weest er van
overtuigd, dat de Turksche nationaliteit beter
voor ons is, dan de Islam, en rassentrots een
der grootste maatschappelijke deugden”.1)
Deze buitensporigheden moet men niet te
1) The Near East, l.c.
pagina 25
letterlijk opnemen. De Jong-Turksche politici
zijn, hoewel zij zich aan een Nationalistische
politiek gewaagd hebben, niet zoo roekeloos om
openlijk met den Islam te breken of den
stichter van hunnen Staat te verloochenen. Zij
zien duidelijk genoeg, dat het Turksche Nationalisme
tot een logisch uiterste doorgevoerd, onvereenigbaar
is met de Ottomansche aanmatigingen,
en zij zijn het gezichtspunt toegedaan, dat zoo
scherp gecritiseerd is door Tekin Alp, “dat alle
drie ideeëngroepen – het Ottomanisme, het Islamisme,
en de Turksche beweging – naast elkaar
en te zamen moeten werken”. Maar met deze
uitzondering, volgen zij hunne theoretici, die van
hun kant klaar staan om hunne inzichten te
staven met een beroep op den Islam. Tekin Alp
komt er rond voor uit:
“Zij streefden naar eene oordeelkundige
vermenging van godsdienstige en nationale
drijfveeren. Zij realiseerden slechts al te wel,
dat men niet kon verwachten, dat de nog
abstracte idealen van het Nationalisme de
massa, de volksklasse, samengesteld uit onontwikkelden
en ongeletterden, zou aantrekken.
Het werd daarom beter geoordeeld om die
klassen onder de vlag van den godsdienst te
bereiken”.
Deze zin maakt in een oogopslag duidelijk,
wat de drijfveer van de Armenische “Deportaties”
was, die Turkije's tusschenkomst in den
oorlog op den voet volgden; en een beroemde
pagina 26
Duitsche autoriteit geeft, in een memorandum,1)
in 1916 geschreven, die zelfde uitlegging van hun
oorsprong.
“Turkije's deelneming aan den oorlog”,
schrijft hij, “was aan de Turksche wereld in
Konstantinopel onwelkom, wier sympathieën aan
de zijde van Frankrijk waren, en ook aan de
massa van het volk, maar de Panislamistische
propaganda en de militaire dictatuur vermochten
allen tegenstand te onderdrukken. De proclamatie
van den “Heiligen Oorlog” veroorzaakte
een algemeene agitatie van de Mohammedanen
tegen de Christelijke elementen in het
Rijk, en de Christen-volken hadden spoedig
reden te vreezen, dat het Turksche chauvinisme
het Mohammedaansche fanatisme zou gebruiken
om den oorlog populair te maken bij de groote
massa der Mohammedaansche bevolking”.
Het bewijsmateriaal door het Britsche Blauwboek
gegeven over de Treatment of Armenians in
the Ottoman Empire,2) toont aan, dat deze uitlegging
volkonen juist is. De Armeniërs werden
niet door de plaatselijke Moslems uit eigen
beweging gedood; het initiatief ging geheel van
het Centrale Gouvernement te Konstantinopel uit,
dat tot de systematische uitroeing van de
Armeniërs in het Turksche Rijk besloten had,
eene homogene wijze van optreden had uitge-
1) Die, (om begrijpelijke redenen) uitsluitend voor particuliere circulatie gedrukt was.
2) Miscellaneous No. 31 (1916).
pagina 27
dacht, gelijktijdige orders aan de provinciale
ambtenaren en gendarmerie gezonden had om die
ten uitvoer te brengen en de weinigen, die weigerden
te gehoorzamen, had ontslagen. De Armeniërs
werden bij elkaar verzameid en door geregelde
troepen en gendarmes gedeporteerd; onderweg
werden zij door benden Tsjetti's vermoord,
hoofdzakeiijk misdadigers, die het Gouvernement
voor dit werk had vrijgelaten; toen de Armeniërs
vertrokken waren, werd het Turksche gepeupel
aangemoedigd om hunne bezittingen en huizen te
plunderen, en als de konvooien van ballingen door
de dorpen trokken, werden de mooiste vrouwen
en kinderen voor geringen prijs verkocht of zelfs
voor niets weggegeven aan de Turksche boeren.
Natuurlijk nam het Turksche volk de weldaden
aan, die het Gouvernement hun aanbood, en
natuurlijk verzoende dat hen voor het oogenbiik
met den oorlog.
Zoo maakten de Jong-Turken in de Armenische
gruwelen het Panislamisme en het Turksche
Nationalisme dienstbaar aan hunne doeleinden,
maar de ontwikkeling van hunne politiek bewijst,
dat het Islamietische element achteruitging en
het Nationalistische veld won.
“Na de afzetting van Abdoel-Hamid”,
schrijft de reeds genoemde Duitsche autoriteit,
“ging het Comité van Eendracht en Vooruitgang
steeds meer terug naar de politiek van den
Ex-Sultan. Om te beginnen, werd er een
krachtige partij-tyrannie georganiseerd. Een
macht achter de Regeering nam het officieele
pagina 28
uitvoerende bewind in handen, en de verkiezingen voor het Parlement hielden op vrij te zijn. De aanstelling van de hoogste ambtenaren in het Rijk en van de voornaamste dienaren van de administratie geschiedde bij besluit van het Comité. Over alle wetsvoorstellen moest het Comité eerst beraadslagen en ze goedkeuren, alvorens zij in de Kamer behandeld konden worden. De Staatspolitiek werd bepaald door twee leidende gedachten: (1) Het centralistische idee, dat voor het Turksche ras niet alleen op een overwegende, maar een absolute macht in het Rijk aanspraak maakte, moest tot zijne uiterste consequenties doorgevoerd worden; (2) Het Rijk moest op zuiver Islamietischen grondslag gebouwd worden. Het Turksche Nationalisme en het Panislamistische streven sloten a priori eenige gelijkheid van behandeling voor de verschillende volksstammen en godsdiensten van het Rijk uit, en elke beweging, die het Heil van het Rijk in de decentralisatie of autonomie van de verschillende deelen zocht, werd voor hoogverraad uitgekreten. De Nationalistische en Centralistische neigingen waren niet enkel tegen de verschillende niet-Mohammedaansche nationaliteiten gericht, – Grieken, Armeniërs, Syriërs, en Joden – maar ook tegen de niet-Turksche Mohammedaansche volken – Arabieren, Mohammedaansche Syriërs, Koerden, en het Scythische element onder de bevolking. De afgod van het “Pan-Turkisme” was opgericht, en alle niet-Turksche elementen onder
pagina 29
de bevolking werden aan de strengste maatregelen
onderworpen. De krachtige actie, die
deze politiek tegen de Albaneezen voorschreef,
die voor het grootste deel Mohammedanen
waren, en tot op dat oogenblik volkomen
aanhankelijk waren geweest aan de regeering,
leidde tot het verlies van bijna geheel
Europeesch Turkije. Dezelfde politiek lokte ook
opstanden in het Arabische deel van het Rijk
uit, die een reeks van veldtochten niet bij
machte was te onderdrukken. Het conflict met
het Arabische element gaat door “–dit werd
in 1916 geschreven–” ofschoon de “Heilige
Oorlog” het tot op zekere hoogte in den achtergrond
geduwd heeft”.
“Het conflict met de Arabieren” – dat was de
grootste domheid van de Jong-Turksche politici,
en dat zal misschien het machtigste middel tot de
oplossing van het Rijk zijn, waarover de Osmanen
zoo lang hun wanbeheer uitgeoefend hebben. Het
is het onvermijdelijk gevolg van de camarilla
regeering en het Pan-Turksche chauvinisme, die
thans door het Comité van Eendracht en Vooruitgang
vertegenwoordigd worden.
Het Comité bestaat volgens de statuten alleen
uit Turken, en de verkiezing van slechts één
Arabier werd verworpen. Tekin Alp deelt ons mede:
“De portefeuille van het Ministerie van
Handel en Landbouw, dat sedert den tijd van
de Constitutie in de handen van Grieken en
pagina 30
Armeniërs was geweest, en kort tevoren aan
een Christen-Arabier overhandigd was, is nu
eindelijk aan de gedeputeerde voor Konstantinopel
Ahmed Nasimi Bey opgedragen, die met
Ziya Gök Alp de grondslagen legde van de
Turksche Beweging onmiddelijk na de uitvaardiging
van de Constitutie. Met ééne uitzondering
zijn alle leden van het Kabinet doordrongen
van dezelfde denkbeelden en beginselen”.
De Armenische deportaties stelden het Comité
in de gelegenheid om de provinciale ambtenaren
scherper te controleeren. Vali's, die weigerden de
orders uit te voeren, werden door andere vervangen,
indien zij flink genoeg waren zich te verzetten;
maar gewoonlijk werden zij door de leiders van de
plaatselijke Jong-Turksche organisaties geintimideerd,
of zelfs door hunne eigen ondergeschikten,
en lieten alles maar toe. Middelen om de administratie
vol te krijgen met hunne eigen mannetjes
waren reeds in het Congres van October 1911 door
het Comité besproken, en zij hadden hunne
politiek toenmaals in de volgende merkwaardige
resoluties 1) neergelegd:
“De formatie van nieuwe partijen in de
Kamer of in het land moet onderdrukt worden
en het opkomen van nieuwe “liberale ideeën”
worden tegengegaan. Turkije moet een waarlijk
Mohammedaansch land worden, en Moslemietische
ideeën en een Moslemietische invloed
moeten overwegend worden. Elke andere gods-
1) Aangehaald door de bovengenoemde Duitsche autoriteit.
pagina 31
dienstige propaganda moet onderdrukt worden.
Het bestaan van het Rijk hangt af van de
kracht van de Jong-Turksche partij en de
onderdrukking van alle antagonistische ideeën...
“Vroeger of later moet de verturking van
alle Turksche onderdanen plaats hebben; het
is echter duidelijk, dat die niet bereikt kan
worden door overreding, maar dat wij de toevlucht
moeten nemen tot de wapenen. Het
Rijk moet Mohammedaansch in karakter
worden, en wij moeten eerbied verzekeren
voor Mohammedaansche instellingen en tradities.
Aan andere nationaliteiten moet het recht
van organisatie ontzegd worden, want decentralisatie
en autonomie zijn verraad aan het
Turksche Rijk. De nationaliteiten zijn een
quantité négligeable. Zij mogen hunnen godsdienst
behouden, maar niet hunne taal. De verspreiding
van de Turksche taal is een van de
machtigste middelen om de Mohammedaansche
suprematie te bevestigen en andere elementen te
assimileeren”.
De verwarring van doeleinden in deze twee
alinea's geeft duidelijk de richting aan, waarin de
Jong-Turksche partij zich bewogen heeft. De
godsdienst is thans ondergeschikt aan de taal, en
de voorrang nog steeds aan de Islamietische
formule gegeven, is slechts in schijnbare tegenstelling
hiermede, want de Mohammedaansche
suprematie wordt op één lijn gesteld met de
Turksche Nationale Idee. Zulk eene uitlegging
pagina 32
van het Panislamisme laat geen plaats over voor
een Arabische volksstam onder Turksch gezag, en
de “Pantoeranische” toespraak van den Turkschen
hoogleeraar aan de Militaire Akademie te
Konstantinopel had gevolgen, die aan de Arabieren
bewezen, wat ook zij konden verwachten
van Turkije's tusschenkomst in den Oorlog.
Er waren Arabieren onder de officieren, die de
Professor toesprak, en een van hen waagde het te
protesteeren.
“Alle Ottomanen zijn geen Turken”, zeide
hij, “en indien men het Rijk als zuiver Turksch
wilde beschouwen, zouden alle niet-Turksche
elementen buiten gesloten zijn in plaats van
levende leden van een politiek lichaam uit te
maken, dat bekend staat als het Ottomansche
Rijk, en den gemeenschappelijken strijd voor
het Rijk en voor den Islam te strijden”.
Hierop antwoordde de Professor, volgens het
verslag:
“Oschoon gij een Arabier zijt, zijt gij en
uw ras onderdanen van Turkije. Hebben de
Turken uw land niet gekoloniseerd, en het niet
met het zwaard overwonnen? De Ottomansche
Staat, waarvoor gij een pleidooi houdt, is niets
anders dan een maatschappelijke leuze, waartoe
gij de toevlucht neemt, om uwe eigen doeleinden
te bereiken. Wat den godsdienst aangaat,
die heeft niets te maken met politiek. Wij
zullen spoedig in den naam van Turkije en de
Turksche vlag voorwaarts rukken, en onzen
pagina 33
godsdienst afwerpen, aangezien die slechts een
persoonlijke en ondergeschikte quaestie is. Gij
en uw volk moet realiseeren, dat gij Turken zijt
en dat Arabische nationaliteit en een Arabisch
vaderland slechts zoovele woorden zijn”.
Het heet, dat de Arabische officieren, die
tegenwoordig waren, een gezamenlijk protest aan
den Minister van Oorlog zonden en het ontslag van
den hoogleeraar aanvroegen. Als eenig antwoord
zond Enver Bey hen allen naar de loopgraven van
de eerste linie.
Het is zeker, dat de Turksche Nationalisten
hunne houding tegenover de Arabieren sinds het
begin van den Oorlog niet verheeld hebben.
“De Arabische landen”, schrijft Dsjelal
Noury Bey in een onlangs uitgekomen werk,
“en vooral Irak 1) en Jemen moeten Turksche
koloniën worden, waar wij onze taal kunnen
verspreiden, zoodat wij die op het juiste oogenblik
de taal van den godsdienst kunnen maken.
Het is een uiterst dringende noodzakelijkheid
voor ons bestaan om de Arabische landen te
verturken, want de particularistische nationaliteitsidee
is aan het ontwaken onder de jongere
generatie der Arabieren en bedreigt ons nu
reeds met een groote catastrophe. Hiertegen
moeten wij gewapend zijn”.
En Ahmed Sjerif Bey schreef ook als volgt in
de Tanin:
1) De vilajets Basra en Bagdad.
pagina 34
“De Arabieren spreken hunne eigen taal en
weten zoo weinig van het Turksch af, alsof hun
land geen wingewest van Turkije was. Het is
de plicht van de Porte hun hun eigen taal te
doen vergeten en hun in plaats daarvan die van
het volk, dat hen regeert, op te dringen. Indien
de Porte die plicht uit het oog verliest, zal zij
zich haar eigen grafkuil graven, want indien de
Arabieren hunne taal, hunne geschiedenis en
hunne gewoonten niet vergeten, zullen zij
trachten hun vroeger Rijk weder te herstellen
op de ruïnen van het Ottomanisme en van het
Turksch gezag in Azië”.
In een Turksche brochure lezen wij, dat “de
Arabieren een ramp voor Turkije geweest zijn”,
en dat “het strijdros van een Turksch veroveraar
beter is dan de Profeet van eenige andere natie”.
Dit vlugschrift werd in den Kaukasus verspreid
op Turksche regeeringsgskosten als Turksche propaganda.
Maar het beste bewijs voor de oogmerken der
Jong-Turken tegenover de Arabieren levert hun
tegenwoordig optreden in de Arabische provincies
van hun Rijk. In het voorjaar van 1916 maakte
een Arabier, die uit Syrië ontvlucht was, eenige
feiten in de Egyptische pers bekend, die de
Turksche censuur tevoren had weten te verbergen.1)
De zaken waren geruïneerd, doordat de
1) Zie het blad Al-Mokattam uit Kaïro, van 30 Maart, 31 Maart, 1 April 1916 (Engelsche vertaling in den vorm van een brochure “Syria during March, 1916,” gedrukt door Sir Joseph Causton & Sons, Ltd., 1916).
pagina 35
Turken al het goud opgeëischt hadden en het volk dwongen in waarde verminderd papier aan te nemen; de bevolking verhongerde en de Turken hadden de Amerikaansche kolonie te Beiroet verboden om onderstand te organiseeren; de nationale gevoeligheid der bewoners werd op kleingeestige wijze aangerand – de spoorwegbilletten, bijvoorbeeld werden niet langer in het Arabisch gedrukt, maar alleen in het Turksch en Duitsch; en spionnen stonden steeds klaar de geringste manifestaties van ontevredenheid aan te brengen. Een Turksche Krijgsraad zat in den Libanon en op het oogenblik, dat onze zegsman Syrië verliet, had die 240 personen onder arrest, 180 onder hen voor politieke redenen. Deze gevangenen waren leidende figuren in Syrië – Christenen en Moslems, zonder onderscheid; want in Syrië, zoowel als in Armenië, ruimden de Turken eerst de leiders uit den weg, voor zij het volk in zijn geheel aanvielen; het meerendeel der Syrische bisschoppen was gedeporteerd of hield zich schuil; in het begin van Maart 1916, werd berekend dat 816 Arabieren in Syrië en 117 in Mesopotamië al reeds ter dood veroordeeld waren en hunne bezittingen geconfiskeerd. Een Turksch officier, die onzen zegsman voor een Turk aanzag, merkte op: “Die Arabieren wenschen ons kwijt te raken en zijn heimelijk in sympathie met onze vijanden, maar wij zijn van plan hen kwijt te raken voor zij de gelegenheid hebben hunne sympathie in daden om te zetten”. Dit overtreft nog wat een Turksch gendarme in Armenië een Deensche pleegzuster toevoegde, die in dienst was
pagina 36
van het Duitsche Roode Kruis: “Eerst zullen
wij de Armeniërs ombrengen, daarna de Grieken,
daarna de Koerden”.1) Elke niet-Turksche
nationaliteit in het Ottomansche Rijk wordt met
uitroeiing bedreigd.
Maar de oogmerken der Turksche Nationalisten
houden niet op bij de Ottomansche grenzen.
Indien zij besloten zijn, het Rijk van alle niet-Turksche
elementen te zuiveren, is dat slechts een
stap in de richting van verdere uitbreiding over
alles wat Turksch is buiten het Rijk. De Turken
willen niet alleen vreemdelingen kwijt raken,
maar ook een irredenta terugwinnen.
“De Ottomansche Turken”, herinnert
Tekin Alp zijne lezers, “vertegenwoordigen
thans slechts een-tiende van het geheele Turksche
volk. Er zijn op het oogenblik zestig à
zeventig millioen Turksche onderdanen van
verschillende staten in de wereld, die er zeker in
zouden slagen het volk een voorname plaats
onder de andere Mogendheden te geven. Ongelukkigerwijze,
bestaat er geen verband tusschen
de verschillende groepen, die over groote landstreken
verspreid zijn. Hunne aspiraties en
nationale instellingen houden hen nog verdeeld...
Nu dat de Ottomansche Turken uit hun
eeuwenlangen slaap ontwaakt zijn, denken zij
niet alleen aan zichzelven, maar haasten zij
zich om de andere deelen van hun ras te redden,
die in de slavernij en onwetendheid leven...”
1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 253.
pagina 37
“Turksch irredentisme kan in de richting
van materieele of zedelijke hervormingen geleid
worden al naar de omstandigheden aanwijzen.
Indien de aardrijkskundige positie de onderneming
gunstig is, kunnen de Turken hunne
broederen bevrijden van vreemde heerschappij.
In het tweede geval, kunnen zij die uitvoeren
langs zedelijke of intellectueele lijnen.”
“Het irredentisme, dat andere volken als
een luxe mogen beschouwen – hoewel dikwijls
een vreeselijke en kostbare luxe – is een politieke
en maatschappelijke noodzakelijkheid voor
de Turken... Indien alle Turken in de
wereld in eene reusachtige gemeenschap waren
samengesmolten, zou er een sterk volk gevormd
worden, wel waard een belangrijke plaats onder
de andere volken der wereld in te nemen”.1)
Dit moge een droom zijn, maar de Jong-Turken
hebben de politieke en militaire hulpbronnen
van het Ottomansche Rijk gebruikt om
dien te verwezenlijken. Op het congres van 1911
werd besloten, dat “immigratie uit de Kaukasus
en Turkestan bevorderd moet worden, land gevonden
moet worden voor de immigranten, en
den Christenen belet om onroerende goederen te
verwerven”. Turkije moest eerst versterkt
worden door de Turken in het buitenland; in
den Europeeschen oorlog zou het opstaan als hun
bevrijder. Den dag na de oorlogsverklaring vaardigde
het Jong-Turksche Gouvernement een pro-
1) Thoughts on the Nature and Plan of a Greater Turkey.
pagina 38
clamatie uit, waarin de volgende zinsneden voorkomen:
“Onze deelneming aan den wereldoorlog is
de rechtvaardiging van ons nationaal ideaal.
Het ideaal van onze natie en ons volk voeren
ons tot de vernietiging van onzen Moscovitischen
vijand, met het doel om daardoor eene
natuurlijke grens voor ons Rijk te krijgen, die
alle takken van ons ras moet omvatten en
vereenigen”.
Toen de oorlog uitbrak, waren de “Dasjnaktzagan”
– de Armenenische parlementaire partij
in het Ottomansche Rijk – te Erzeroem in een
Congres vergaderd. Een deputatie van Jong-Turksche
propagandisten 1) kwam en spoorde de
Armeniërs aan zich met hen te vereenigen in het
aanstichten van een algemeenen opstand in
Kaukasië. Zij schetsten hun plan ter verdeeling
van Russisch grondgebied; de Tartaren 2) zouden
een stuk krijgen, de Georgiërs een ander en de
Armeniërs weer een ander; autonomie voor de
nieuwe provinciën onder Ottomansche suzereiniteit
zou de belooning zijn voor de medewerking.
De Dasjnaktzagan hadden steeds met de
Jong-Turken samen gewerkt in inwendige politiek,
maar zij weigerden aan deze agressieve ondermeming
mede te doen. De Ottomansche Arme-
1) Emier Hetsjmat, hun leider, ging vervolgens naar
Hamadan in Perzië en organiseerde daar franc-tireur-benden.
2) d.w.z. de Turksch-sprekende bevolking in den Russischen Kaukasus.
pagina 39
niërs, zeiden zij, zouden hun plicht doen als Ottomansche onderdanen gedurende den oorlog, maar zij raadden het Gouvernement aan, den vrede te bewaren, indien dat nog mogelijk was.1) Maar met de Turken viel niet meer te redeneeren, en hun leger was reeds in beweging. De hoofdmacht overschreed de Russische grenzen; een tweede macht trok Noord-Perzië binnen, en drong tot Tabris door. Tabris is de hoofdstad van Azerbaijan, een provincie, waar de meerderheid van de bevolking van Turksche spraak is; en verder, aan de overzijde van de Aras, ligt de Russische provincie Bakoe, die ook een belangrijke Turkschsprekende bevolking heeft en de onmisbare petroleumvelden. Het Turksche veldtochtsplan werd in de war gestuurd door de schitterende Russische overwinning van Sarikamysj. Tegen het einde van Januari 1915 was het Turksche leger weer binnen zijn eigen grenzen teruggekeerd, en in deze buurt is het er ook nooit meer overgekomen. Maar de Jong-Turksche irredentistische ambities blijven bestaan. Gedurende hunne korte bezetting van Noord-Perzië deden zij hun best het Syrische element onder de bevolking uit te roeien – de Nestoriaansche Christenen uit Oermië. Het was hun plan al de niet-Turksche volken, die de Turken in Anatolië van de Turken in Bakoe en Azerbaijan scheiden, kwijt te raken en dit was de tweede drijfveer van de Armenische deportaties, die zij een of twee maanden na het mislukken van hunne militaire plannen ter hand namen.
1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 80.
pagina 40
De Turksche Irredentisten stellen zich voor
hun doel te bereiken door middel van bloedvergieten
en terrorisme. Tekin Alp is (zooals de
meeste Turksche publicisten en politici sedert
1908) een Macedoniër 1) en is diep onder den
indruk van de methoden, die andere nationaliteiten
daar toegepast hebben om de Turken
zelven te onderdrukken.
“Opmerkers”, schrijft hij, “die, evenals ik,
Macedoniërs zijn, en evenals ik, ruimschoots de
gelegenheid gehad hebben om een grondige
kennis op te doen van de irredentische propaganda
van de Bulgaren, Grieken, Serven en
Wallachijers, kunnen oordeelen over de beteekenis
van dit streven naar een nationaal ideaal,
en hoe zoet en bezielend het is de grootste
gevaren te trotseeren voor zulk eene zaak. Dit
kan het best toegelicht worden door enkele
levende voorbeelden” (die hij dan geeft)...
“Macedonië is in bloed gedrenkt. Gruwelen
zijn hier bedreven, waaraan de gedachte alleen
het haar doet te berge rijzen. En toch werden
de leiders van deze rooverbenden en leden van
de vreeselijke irredentistische organisaties niet
door het publiek als wilde roovers, maar als
helden beschouwd, die streden voor de eenheid
van het volk.
“Zullen de Jong-Turken de zelfopoffering
dezer mannen navolgen”?
1) En, evenals andere Jong-Turken, een Jood (“Tekin Alp” is een pseudonym).
pagina 41
Rusland en Perzië zijn het aangewezen terrein
voor zulke werkzaamheden:
“In enkele plaatsen is gewone propaganda
voldoende, maar op vurig betwist grondgebied
moet de toevlucht genomen worden tot de meer
gewelddadige maatregelen in Macedonië toegepast.
Het naburige Perzië is zonder twijfel
het meest geschikte van alle landen met een
Turksche bevolking om er de nieuwe ideeën te
verspreiden, en het is gebleken, dat eenvoudige
propaganda meer dan voldoende is om een
bevredigend resultaat op dezen vruchtbaren
bodem voort te brengen”.
In Perzië, berekent Tekin Alp, is een-derde
van de bevolking van Turksche afkomst. Hij laat
de Turksche elementen achtereenvolgens de revue
passeeren, en komt tot de conclusie, dat “de
geest der administratie Turksch is, en ook de
leidende geest der Perzische beschaving, zelfs
hoewel zij in Perzische vermomming zijn gehuld”
– want thans zijn de kansen gekeerd. “Al die
Turksche krijgers en helden, Shah's en Groot
Viziers, denkers en geleerden, hebben hun Turksch
bewustzijn verloren en hebben zich met de Perzen
geassimileerd in schrift, spraak en letterkunde”.
Zelfs de dicht op elkaar wonende twee en een half
millioen Turksch-sprekende Azerbaijani's schrijven
hunne brieven slechts in het Perzisch, en
lezen geen Turksche couranten. Hij laat het meest
belangrijke feit achterwege – dat deze Turken
uit Perzië Scythen zijn, zooals hunne Perzische
pagina 42
landgenooten, terwijl de “Mohammedaansche
instellingen en tradities” , waarvoor de
Jong-Turksche Partij aan de Ottomansche Turken
beloofd heeft “eerbied te verzekeren” van de secte
der Sunnieten zijn. Maar het Turksche Nationalisme
houdt geen rekening met den godsdienst.
Tekin Alp geeft de Turken in Perzië met volle
overtuiging “een Turksche ziel”. Zijn model is
de Roemenische propaganda onder de Wallachijers
in Macedonië, en zijne verwachtingen zijn groot:
“Er is geen macht in Perzië, die zulk eene
beweging zou kunnen dwarsboomen, omdat zij
niemand kwaad doet. De nationalisatie der
Perzische Turken zou zelfs een groote en onverwachte
hulp voor het Perzische Gouvernement
zijn... Perzië zou zich ten opzichte van de
Turksche Regeering geplaatst zien, als Beieren
tegenover Pruisen”.
En dit is slechts een stap in de richting van
een hooger doel:
“De vereenigde Turken zouden het zwaartepunt
van de Islamietische wereld vormen. De
Arabieren uit Egypte, Marokko en Tunis, de
Perzen, de Afghanen, enz. , moeten volkomen
onafhankelijkheid genieten in hunne eigen
zaken, maar naar buiten moet de wereld van
den Islam een volmaakt vereenigd front
toonen”.
De Arabieren uit Noord-Afrika en de Scythen
van den Iran mogen de “onafhankelijkheid” die
pagina 43
hun voorgespiegeld wordt, wel op prijs stellen in
de “eenheid” die het Turksche Nationalisme
reeds aan Syrië, en Irak, Jemen en de Hedsjas
aangeboden heeft.
Maar Tekin Alp gaat met Rusland zelfs nog
minder zacht te werk. Om de gemeenschappelijke
belangen van het Turksche Nationalisme en
Duitschland uit te leggen, merkt hij op:
“De Pan-Turksche aspiraties kunnen niet
tot volle ontwikkeling en realisatie komen
voordat het Moscovische monster verpletterd
is, omdat de streken, die het voorwerp van het
Turksche Irredentisme zijn – Siberië, de Kaukasus,
de Krim, Afghanistan, enz. – nog steeds
direct of indirect onder Russisch gezag staan”.
De “en zoo voort” blijkt niets meer of minder
dan de provincie Kazan te zijn:
“De alluviale vlakten van de Wolga en de
Kama, in Europeesch Rusland, worden bewoond
door vier of vijf millioen Turken... De
Noordelijke Turken zijn volstrekt niet de meerderen
der Ottomansche Turken, maar moeten
daarom echter niet onderschat worden. Hun
vooruitstrevende economische en maatschappelijke
organisatie is in ieder opzicht een groote
factor in de nationale beweging.
“Indien het Russische despotisme”, besluit
hij, “naar wij hopen, door de dappere Duitsche,
Oostenrijksche en Turksche legers vernietigd
wordt, zullen dertig à veertig millioen Turken
hunne onafhankelijkheid verwerven. Met de
pagina 44
tien millioen Ottomansche Turken zal dit een
volk van vijftig millioen vormen, dat een
groote beschaviing tegemoet gaat, die misschien
met die van Duitschland vergeleken kan worden,
waar het de kracht en energie zal hebben
steeds hooger te klimmen. In enkele opzichten
zal het zeifs de meerdere worden van de ontaarde
Fransche en Engelsche civilisaties”.
Dit Nationalisme, dat het heden van Turkije
beheerscht, heeft ook over zijne toekomst besloten.
Indien zulk eene beweging zich van de Osmanen
heeft meester gemaakt, zullen de Osmanen het
meesterschap van het Rijk verliezen. Het Turksche
Nationalisme leidt thans de Ottomansche Regeering,
handhaaft hare pretensies, is meester
binnen de grenzen; en hoe benut het die heerschappij?
Door een hel van Armenië en Syrië te
maken en een nieuw Macedonië in Perzië en het
hart van Rusland te ontwerpen. Hiermede toont
het Turksche Nationalisme zelf aan, waar de Turk
onverdragelijk is en verdwijnen moet, maar het
wijst ook aan, waar hij eenig recht tot blijven heeft.
Er zijn onschuidige en opbouwende elementen
in, zooals in alle bewegingen van dien aard.
Zooals in Europa heeft het de Doode Hand van
de Kerk met geweld geopend. Onder zijn invloed
heeft het Ministerie van Evkaf, dat de enorme
godsdienstige dotaties van Turkije beheert, die
fondsen voor de stichting van een nationale bank
en bibliotheek aangewend, en het subsidieeren van
de nationale bouwkunst. Het heeft ook lagere
scholen geopend, in navolging van de vrijwillige
pagina 45
scholen, die door de Christelijke nationaliteiten
gesteund worden, in samenwerking met het
Ministerie van Onderwijs; het heeft ook de
hervorming van de Moslemietische seminaries
(Medresse's) ter hand genomen, die één van de
bolwerken der Turksche reactie zijn. De Nationalistische
vereeniging Turk Oejaghi genaamd
(het Turksche Huisgezin) in 1912 opgericht, neemt
het welzijn van Turksche studenten ter harte. Zij
bezit thans zestien afdeelingen in verschillende
provinciesteden van Anatolië – Turken alleen
mogen leden zijn – met aangesloten vereenigingen
in den Kaukasus en Turkestan. De Turk Oejaghi
organiseert lezingen met lichtbeelden, lezingen
over middeleeuwsche Anatolische kunst, en zelfs
lezingen door een Turksche dame over het Pantoeranianisme
en de rechten der vrouw – men zegt,
dat zij Khodsja's 1) in haar gehoor had, en, indien
dat waar is, bewijst het zeker, dat de “Islamdsji”
geheel open zijn voor nieuwe denkbeelden. Een
andere vereeniging, de Turk Güdsji (Turksche
Kracht), moedigt lichaamsoefeningen aan evenals
de Slavonische Sokols, en er zijn Izdsji's, of Turksche
padvinders, onder het beschermheerschap
van Enver Bey, die de namen aannemen van
“Toeranische” verkenners, den Witten Wolf van
het Turksche heidendom op hunne vaandels
dragen, en hoera roepen, naar men zegt, niet voor
den “Kalief” of den “Padisja”, maar voor den “Khakan”.
Dit mengelmoes van instellingen, ten deele
1) Moslemietisch religieux.
pagina 46
bewondering afdwingend, ten deele belachelijk, zal
het Turksche Nationalisme rechtvaardigen, indien
het de wedergeboorte van den Anatolischen
boerenstand te weeg brengt. De Anatoliërs hebben
bijna even hard onder de Ottomansche overheersching
geleden, als eenig ander ras dat onder haar
juk geraakt is. Zij hebben met hun bloed en
lichaamskracht voor het Ottomansche Imperialisme
betaald; hunne dorpen zijn verwoest door
de syphilis van de garnizoenssteden, en hoe verder
de grenzen van het Rijk zich uitbreidden, des te
verder van hunne huizen vielen de Anatolische
soldaten – in Jemen, in Albanië, in Irak, op de
met sneeuw bedekte Armenische hoogvlakte. Twee
zaken zijn noodig voor de redding van Anatolië –
de beperking van den Turkschen staat tot de
landen bewoond door zijne Turksch-sprekende
bevolking en het vervangen van de bastaard
Osmaansche bureaucratie door een gezondere en
democratischer orde. Indien de Geallieerden dit
te weeg kunnen brengen, kunnen zij er zonder
huichelarij aanspraak op maken, nog eene
nationaliteit verlost te hebben; want Anatolië
zal ook wedergeboren zijn op den dag van zijne
bevrijding van den Ottomanschen cocon, even als
Servië en Griekenland en Roemenië en Bulgarije.
Het begin zal moeilijk zijn, als in den Balkan.
Welke ook de grenzen mogen zijn, die de Turksche
Nationale Staat zal krijgen, zij kunnen niet
getrokken worden zonder ook niet-Turksche elementen
in te sluiten – de rassengeographie is
nergens erg eenvoudig tusschen Bagdad en
Weenen – en met het oog op wat de Turksche
pagina 47
rassen-minderheden gedurende den oorlog en vóór dien geleden hebben, moeten degenen, die hem gelaten worden door bindende waarborgen beschermd worden – veel strenger dan de Capitulaties, die, wat dat betreft, slechts de onderdanen van vreemde Mogendheden beschermden. De Capitulaties zijn een vraagstuk op zich zelven. Zij werden door het Jong-Turksche Gouvernement verworpen bij het begin van den oorlog, evenals de overeenkomsten, die het douanetarief regelden. Het valt moeilijk te zien, hoe de Vredes-Conferentie de gruwelijke schendingen van internationale verdragen over het hoofd zal kunnen zien, en de bewering der Jong-Turken, dat het Turksche recht op een Europeesch peil gebracht is, kan een onderzoek niet doorstaan; in tegendeel, nam het Jong-Turksche Congres in 1911 een besluit, dat “de reorganisatie van de administratie van het recht minder belangrijk was dan de afschaffing van de Capitulaties”. Deze moeilijkheden zouden echter met een nieuw en beter Anatolisch Gouvernement geregeld kunnen worden; en wat de rassenquaestie aangaat, mettertijd en met gewaarhorgde verdraagzaamheid voor den godsdienst zal die zich zelve wel oplossen, want er is een ruwe levenskracht in de Turksche taal, en de Grieksche en Armenische minderheid in Centraal-Anatolië heeft het gaandeweg aangenomen in plaats van hare eigen spraak, hoewel deze neiging thans tegengewerkt wordt door de toename van nationale scholen onder de verstrooide voorposten van de twee nationaliteiten in het binnenland.
pagina 48
III.
NA deze overdenkingen kunnen wij Anatolië
en het Turksche Nationalisme uit ons
overzicht ontslaan. Van hunne heerschappij in
Armenië en de landen ten Zuiden van Taurus
beroofd, kunnen de Turken proeven nemen in de
regeerkunst zonder de tragedies, die hun tegenwoordige
overheersching over de menschheid gebracht
heeft. De andere landen en volken van
West-Azië zullen, zoodra zij opgehouden hebben
tot “Turkije” te behooren, weder aan de beschaafde
wereld worden teruggegeven. Welke
machten zullen hun groei bepalen? Niet, zelfs
niet indirect, de ontkroonde Turk, want indien hij
niet geweerd werd voor zijne misdaden, zou hij
nog gedoemd zijn door zijne onbekwaamheid.
De relatieve hoedanigheden van de verschillende
rassen van het Naburige Oosten worden niet
betwijfeld. Een Duitsch hoofdonderwijzer aan de
Duitsche Realschule te Aleppo, die zijn ontslag
vroeg als een protest tegen de Armenische
gruwelen in 1915, geeft zijn persoonlijk oordeel
als volgt in een open brief aan den
Reichstag 1):
“De Jong-Turk is bang voor de Christen-
1) “Ein Wort an die Berufenen Vertreter des Deutschen Volkes: Eindrücke eines deutschen Oberlehrers aus der Türkei, von Dr. Martin Niepage, Oberlehrer an der deutschen Realschule zu Aleppo, z.Zt. Wernigerode.” (Gedrukt in de tweede brochure uitgegeven door het Zwitsersche Comité voor Hulp aan Armenië te Bazel; Engelsche vertaling, “The Horrors of Aleppo” Londen, 1917: Hodder and Stoughton.)
pagina 49
nationaliteiten – Armeniërs, Syriërs en Grieken
– om hunne superioriteit op het gebied van
beschaving en economie, en hij ziet in hun
godsdienst een beletsel voor zijne verturkingsplannen
door vreedzame middelen. Zij moeten
daarom worden uitgeroeid of met geweld
tot den Islam bekeerd worden. De Turken
zien niet in, dat zij hierdoor den tak afzagen,
waarop zij zelven zitten. En toch wie anders
dan de Grieken, de Armeniërs en de Syriërs
zal de Turken voorthelpen, volken, die meer
dan een vierde van de bevolking van het
Rijk uitmaken? De Turken, de minst begaafde
van de in Turkije wonende volksstammen, vormen
eene minderheid der bevolking, en staan
in beschaving steeds nog verre bij de Arabieren
ten achter. Waar is Turksche handel, Turksch
handwerk, Turksche industrie, Turksche kunst,
Turksche wetenschap? Zij hebben zelfs hun
recht en hun godsdienst van de onderworpen
Arabieren overgenomen, en hunne taal, voor
zoover die een litterairen vorm gekregen heeft.
“Wij, onderwijzers, die Grieken, Armeniërs,
Arabieren, Turken en Joden voor jaren in
Duitsche scholen onderwezen hebben, kunnen
het slechts als ons oordeel uitspreken, dat van
al onze leerlingen de zuivere Turken de
onwilligste en de minst begaafde zijn. Wanneer
een enkele Turk eens iets bereikt, kan men
zeker zijn, dat in negen van de tien gevallen
men met een Circassiër, een Albanees, of een
Turk met Bulgaarsch bloed in de aderen, te
doen heeft. Volgens mijne persoonlijke ervaring
pagina 50
kan ik slechts voorspellen, dat de echte Turken
nooit iets zullen bereiken in handel, nijverheid
of wetenschap.
“Ons wordt nu in de Duitsche pers
gesproken van den honger der Turken naar
onderwijs, en hoe zij zich letterlijk verdringen
om Duitsch te leeren. Er is zelfs een gerucht,
dat taalcursussen voor volwassenen georganiseerd
zijn. Die bestaan zeker, maar wat is het
resultaat? Men leest over taalcursussen in een
technische school, die met twaalf Turksche
onderwijzers als leerlingen begon. Een
berichtgever vergeet er echter aan toe te voegen, dat
na vier lessen er zich slechts zes leerlingen
aanmeldden; na vijf, vijf; na zes, vier; en na
zeven slechts drie, zoodat na acht lessen de
cursus opgeheven werd door de traagheid der
leerlingen voor zij nog goed begonnen was.
Indien de leerlingen Armeniërs waren geweest,
zouden zij volgehouden hebben tot aan het
eind van het schooljaar, ijverig gewerkt hebben,
en geëindigd zijn met een eerbiedwaardige
kennis van de Duitsche taal”.
Deze uitspraak van een Duitsch onderwijzer,
die voor drie jaar in Turkije gewerkt heeft, is
vernietigend, en Tekin Alp zelf erkent feitelijk de
waarheid van de beschuldiging. “Het is waar”,
schrijft hij, “dat het Turksche karakter gewoonlijk
de hoedanigheden mist, die onmisbaar zijn
voor commercieele of economische ondernemingen,
maar die kunnen ontwikkeld worden door een
verstandige en methodische opvoeding en organi-
pagina 51
satie”. De eenige “organisatie”, die bij hem
opkomt, is de Boycot, die sedert de Revolutie van
1908 bij de Turken populair is.
“Deze oninschikkelijke houding van het
Grieksche Gouvernement was een onvoldoende
verontschuldiging” , merkt hij op, met
betrekking tot den Boycot van 1912. “De werkelijke
drijfveer echter, was het verlangen van het
Turksche volk naar onafhankelijkheid in het
eigen land. De Boycot, die in het begin alleen
tegen de Grieken gericht was, werd toen ook tot
de Armeniërs uitgestrekt en andere
niet-Mohammedaansche kringen, en werd met
onverminderde energie uitgevoerd. Deze
beweging, die in al zijn strengheid voor
verscheidene maanden aanhield, ruïneerde
honderden kleine Grieksche en Armenische handelslui...
De systematische en gestrenge Boycot is
thans ten einde, maar de geest, die hij in het
volk geschapen heeft, leeft nog voort...
Men kan nu zeggen, dat de beweging voor het
herstel van het economische leven van Turkije
op den goeden weg is”.
De wezenlijke resultaten van den Boycot van
1912 zijn beschreven door de Duitsche autoriteit,
wiens geschrift reeds verscheidene malen in dit
artikel is aangehaald. Hij vertelt ons, hoe, onder
het beschermheerschap van de Jong-Turksche
regeering, vereenigingen gevormd werden, die de
Mohammedaansche boeren door vrees-aanjagingen
overhaalden hij hen te koopen, als zij naar de
pagina 52
markt gingen, in plaats van bij de Christenen,
met wie zij vroeger handel dreven.
“De boeren gingen naar hunne vroegere
handelaren”, vervolgt het memorandum, “klaagden
over hun lot, en vroegen hun raad hoe zij
zich uit de handen van hunne landgenooten
konden redden. Zij waren uiterst verheugd,
toen de Boycot ten laatste geëindigd was en zij
weer van de Grieken en Armeniërs konden
koopen, door wie zij goed bediend werden en
bij wie zij goede waar voor hun geld kregen”.
Indien de Turksche Nationalisten zich met
economische wapenen tevreden gesteld hadden,
zou de economische onhandigheid der Turken hen
belet hebben om ernstig kwaad te doen; maar
door misbruik te maken van de politieke en
militaire macht van den Ottomanschen Staat en
de jongste gruwelen te bedrijven, hebben zij aan
den voorspoed van West-Azië een harden slag toegebracht.
“In geheel Klein Azië, met misschien
enkele uitzonderingen”, zegt dezelfde Duitsche
autoriteit, “is er geen enkel zuiver Turksche
firma in den buitenlandschen handel betrokken.
De uitroeing van de Armenische bevolking
beteekent niet alleen het verlies van tusschen
de 10 en 25 percent van de totale bevolking
van Anatolië,1) maar, wat zeer ernstig is, de
1) De schrijver verstaat ook Armenië onder dien term.
pagina 53
verwijdering van die elementen in de bevolking,
die economisch het hoogst ontwikkeld zijn en
de grootste beschavingscapaciteit hebben...
En dit is het algemeene oordeel van degenen,
die op de hoogte zijn.
“Het gevolg van de deportaties”, verklaart
de Amerikaansche Consul te Aleppo in een
officieel verslag,1) is dat, daar 90 percent van
den binnenlandschen handel in de handen van
Armeniërs is, het land zich voor den ondergang
gesteld ziet. Aangezien het grootste meerendeel
der zaken op crediet gedaan wordt, zien
honderden vooraanstaande zakenmenschen,
niet-Armeniërs, zich voor een bankroet gesteld.
In de ontruimde plaatsen, zal geen enkele
leerlooier, metaalgieter, hoefsmid, kleermaker,
timmerman, pottenbakker, wever, schoenmaker,
juwelier, apotheker, dokter, advocaat, of een
van de beroeps- of handelsmenschen, met heel
enkele uitzonderingen, overblijven, en het land
zal feitelijk in een hulpeloozen toestand blijven”.
De Duitsche schrijver dringt nog eens aan op
de beschuldiging:
“Het is onmogelijk, koopman te worden
door er een te vermoorden. Men kan geen
meester in een handwerk worden als men de
gereedschappen vernielt. Een schaarsch bevolkt
1) Gedateerd 3 Aug. 1915: Zie Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 548.
pagina 54
land wordt niet vruchtbaarder, indien het zijn
nijverste bevolking vernietigt. Men bevordert
den vooruitgang der beschaving niet, indien
men dat element der bevolking, dat de grootste
economische bekwaamheid vertoont, de grootste
vatbaarheid voor onderwijs, en de grootste
energie op elk gebied, en dat door de natuur
bestemd was de brug tusschen het Oosten en
het Westen te leggen als de zondebok voor
jaren en eeuwen van ongebruikte kansen, de
woestijn indrijft. Gij vernielt slechts uw eigen
rechtvaardigheidszin indien gij de rechten van
anderen met voeten treedt. De populariteit van
een onpopulairen oorlog mag tijdelijk bevorderd
worden onder de Turksche massa door de
vernietiging en plundering van de niet-Mohammedaansche
elementen – de Armeniërs bovenal,
maar ook, ten deele de Syriërs, Grieken,
Maronieten, en Joden – maar nadenkende Mohammedanen
zullen, wanneer zij realiseeren
welk een schade het Rijk geleden heeft, den
economischen ondergang van Turkije bitter
betreuren, en tot de conclusie komen, dat het
Turksche Gouvernement oneindig meer verloren
heeft, dan het ooit veroveren kan” – het
is een Duitsch werk – “door overwinningen
aan het front”.
“Wij mogen het politieke noodzaak of iets
anders noemen”, verklaarde een Amerikaan,
die in Anatolië reisde gedurende de deportaties
van 1915, “maar in werkelijkheid is het een in
naam heerschende kaste, die jaloersch is van
een meer vooruitstrevend ras, en door middel
pagina 55
van primitive barbaarschheid zich in de leidende
positie tracht te handhaven”.1)
Welke krachten zullen er los komen in Westelijk
Azië, als de Turk door zijn lot getroffen
wordt? Wie zal de ruïne herstellen, die hij
achterlaat?
De Duitschers? Zij hebben zich gedurende de
laatste dertig jaren economisch in Turkije ingewerkt.
Zij hebben geregelde stoomvaartdiensten
georganiseerd tusschen Duitsche en Turksche
havens, den omvang van den Turksch-Duitschen
handel enorm vergroot, en hunne kapitaalbeleggingen
uitgebreid, speciaal in de Ottomansche
Staatsschuld en spoorwegondernnemingen. In 1881,
toen de Staatsschuld voor het eerst onder de
internationale administratie geplaatst werd, had
Duitschland slechts 4.7 percent in handen, en
hield het de zesde plaats onder de Turksche
schuldeischers; in 1912 had het 20 percent, en
was het de tweede na Frankrijk.2) Zijne spoorwegondernemingen,
eerzuchtiger dan die van eenige
andere vreemde Mogendheid, zijn gevolgd door
belangrijke concessies-havenwerken te Haidar
Pasja en Alexandrette, irrigatiewerken in de oase
van Konia en de vlakte van Adana, en het vooruitzicht
om de voorraden aan naphtha bij Kerkoek
te exploiteeren.3) Dr. Rohrbach, de Duitsche
1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 413.
2) “Die deutsch-türkischen Wirtschaftsbeziehungen”, door
Dr. Kurt Wiedenfeld, Professor in de Staatswetenschappen
aan de Universiteit van Halle. (Duncker und Humblot, 1915.)
3) “Die Bagdadbahn”, door Dr. Paul Rohrbach (Berlijn, 1911), blz. 43, 44.
pagina 56
specialist over het Naburige Oosten, berekent de
winst van den Bagdadspoorweg uit de resultaten
van den Russischen spoorwegaanleg in Centraal-Azië.
Hij voorspelt den katoenbouw in de
streken, die door de lijn toegankelijk zijn geworden,
op een schaal, die in belangrijk mate aan
de behoeften der Duitsche industrie zal voorzien,
en tegelijkertijd eene markt voor Duitsche
waren onder de nieuwe katoenplanters zal
openen.1) “Toch moet de beslissende factor in
den Bagdadspoorweg niet gezocht worden in deze
economische overwegingen, maar in een andere
sfeer”, raadt hij zijne Duitsche lezers.
Dr. Wiedenfeld legt daar nog den nadruk op.
“De verhouding van Duitschland tot
Turkije”, zoo begint hij, “logenstraft de leer,
dat alle moderne verstandhoudingen en meeningsverschillen
tusschen volken een economischen
oorsprong hebben. Wij hebben stellig
belang bij den economischen vooruitgang van
Turkije... Maar in onze pogingen om
Turkije sterk te maken, zijn wij veel meer
beinvloed door ons politiek belang als een
Staat onder Staten (das politische, das
staatlich-machtliche Interesse). Zelfs onze economische
werkzaamheid heeft voornamelijk
dit doel gegolden, zooals zij ook voor het
grootste deel uit de onmiddelijke machtsproblemen
van den Turkschen Staat ontstaan
is (aus den unmittelbaren Machtaufgaben). Uitsluitend
economische overwegingen spelen
1) “Die Bagdadbahn”, blz. 49, 50.
pagina 57
slechts een zeer ondergeschikte rol in de
Duitsch-Turksche betrekkingen... Onze
gemeenschappelijke politieke doeleinden, en
Duitschlands belang bij het open houden van
een landroute naar den Indischen Oceaan, zal
het meer dan ooit gebiedend voor ons maken,
Turkije ook economisch met al onze macht te
versterken en het in de gelegenheid te stellen
zich een staatslichaam op te bouwen op onafhankelijke
economische grondslagen en sterk
genoeg om alle aanvallen van buiten-af te
trotseeren. De middelen zullen steeds economisch
zijn; maar het einddoel van politieken
aard”.1)
En Dr. Rohrbach formuleert het politieke
einddoel met verbazingwekkende nauwkeurigheid.
Na twaalf bladzijden van verhandelingen over de
jongste internationale diplomatie brengt hij zijne
stelling tot het volgende punt: de Bagdadspoorweg
is in verbinding met de spoorwegen van
Syrie, en
“Het belang van het Syrische spoorwegsysteem
ligt hierin, dat, in geval van nood, het
een direct werktuig zou zijn voor het uitoefenen
van druk op Engeland... in de veronderstelling
dat eens een Duitsch-Oostenrijksch-Turksche
samenwerking in de richting van Egypte noodig wordt”.
1) De schrijver legt nog eens den nadruk op dit punt in zijn laatste hoofdstuk: “Alle economische maatregelen, die wij in Turkije zouden nemen, zijn slechts een middel tot het doel, niet een doel in zichzelven” (blz. 77).
pagina 58
In 1911 geschreven, is dit een merkwaardig
vooruitloopen op den Turkschen strategischen
spoorwegaanleg sedert het uitbreken van den
oorlog; maar het doel ligt oneindig ver van de
economische regeneratie van West-Azië, en zelfs
wanneer de Duitsche publicisten in economische
waarden rekenen, verraden zij toch gewoonlijk
hunne politieke oogmerken.
“Voor Duitschland komt daarbij nog
speciaal in aanmerking”, schrijft Dr. Wiedenfeld
bij het bespreken van de landbouwvooruitzichten
van het Ottomansche grondgebied,
“dat wij voor het grootste deel cultures kunnen
hebben, die onze eigen economische hulpbronnen
in belangrijke mate zullen aanvullen...
In vredestijd zou niemand er natuurlijk
aan denken goederen van zulken omvang als
landbouwproducten anders dan over zee te
vervoeren, maar de Oorlog heeft ons met
barbaarsche duidelijkheid getoond hoeveel het
voor ons waard kan zijn om in geval van
uitersten nood katoen uit Turkije over land in
te voeren”.
De economische activiteit van Duitschland in
Turkije was dus niet uit op welvaart, maar op
macht, niet ten behoeve van den vrede, maar van
den oorlog. Door Turkije te ontwikkelen, ontwikkelt
Duitschland slechts zijne plannen voor
“Mittel-Europa”, met een militaire combinatie,
economisch onafhankelijk en die de gewapende
pagina 59
wereld uitdaagt.1) Duitschland stelt belang in
Turkije, niet ter wille van zijn prachtig verleden
en toekomst, maar om zijn ellendig heden; want
Turkije – zooals het is, en slechts zooals het is – is
een onmisbare pion op het schaakbord, waar
Duitschland zijn spel van wereldheerschappij
speelt, of “des staatlich-machtlichen Interessens”,
zooals Dr. Wiedenfeld zou zeggen. Daarom ziet
Duitschland de landen en volken onder Turksche
heerschappij niet uit het oog van hun gemeenschappelijk
voordeel en zijn eigen. Het kiest een
“stuk” onder hen dat het onder den duim kan
houden en zoo de ruit kan beheerschen. Abdoel-Hamid
was zijn eerste pion, en toen de Jong-Turksche
Partij hem van het schaakbord veegde,
nam het hare zijde en hare kleur aan,2) want op
de een of andere manier, moest Turkije beheerscht
worden of Duitschland zou zijn spel verliezen.
Duitschlands invloed over Turkije hangt af
van de handhaving der macht van een verdorven
minderheid – veel te zwak en te verdorven om
aan het hoofd te blijven zonder de waarborgen
van Duitschland, en verdorven genoeg om, als
zij van die macht verzekerd is, die ter beschikking
van Duitschland te stellen. Een vrije hand in het
1) Wiedenfeld's monographie is een Sonderabdruck van de
twee deelen met studiën over de “Wirtschaftliche Annäherung
zwischen dem Deutschen Reich u. seinen Verbündeten”,
door Heinrich Herkner in opdracht van de Verein für
Sozialpolitik, die Naumann's leer predikt.
2) Evenals, langs een meer trapsgewijze proces, de
Magyaarsche oligarchie meer dan de Habsburgsche Dynastie
het werktuig van den Duitschen invloed over Oostenrijk-Hongrije geworden is.
pagina 60
eigen land in ruil voor diensten in diplomatie en
oorlog – die transactie wordt “hegemonie” genoemd,
en is zoo oud als de weg naar Rome.
Door zijne hegemonie over de Ottomansche
Regeering bedreigt Duitschland de Britsche en
Russische Rijken van uit al de Turksche grenzen;
en met de vrije hand, die hun prijs is, brengen de
Jong-Turken aan alle landen en volken binnen die
grenzen alle kwaad toe, dat bevorderlijk is voor
de handhaving van hunne aanmatigingen.
Zooals Rohrbach en Wiedenfeld aantoonen
ligt deze politieke verstandhouding achter alle
economische pogingen van Duitschland in West-Azië
en wij kunnen zien hoe het hen van hun
eigenlijk doel heeft afgeleid. De ligging van den
Bagdadspoorweg, bij voorbeeld, was niet gekozen
met het oog op de economische belangen van de
landen en volken, die hij schijnbaar dient. Dr.
Rohrbach geeft toe:
“De Anatolische sectie van den Bagdadspoorweg
kan niet als rendabel beschouwd
worden. Geheel anders staat het in dit opzicht
met de” (Fransche) “lijn van Smyrna naar
Afloen Kara Hissar, die den Anatolischen spoorweg
met het reeds lang bestaande spoorwegnet
in het Westen verbindt... De deelen van
Klein Azië, die in de oudheid rijk, bevolkt en
welvarende waren, liggen grootendeels ten westen
van deze eerste sectie van den Bagdadspoorweg,
in het gebied der riviervalleien en
der” (Fransche en Engelsche) “spoorwegen,
die naar de Egeische Zee leiden”.
pagina 61
“Er zijn andere eens welvarende deelen van
het schiereiland”, vervolgt hij, die de Bagdadspoorweg
in het geheel niet aandoet” – het Vilajet
Sivas en de andere Armenische provinciën. Het
Duitsche plan was oorspronkelijk om den spoorweg
door te trekken door Armenië van Angora tot
Kharpoet, maar Rusland verzette zich heel
natuurlijk tegen den aanleg, zoo dicht bij zijne
Kaukasische grenzen, van een lijn, die, volgens
den aard der Turksch-Duitsche verstandhouding,
voornamelijk strategische doeleinden 1) moest
dienen, en de lijn moest naar het zuid-oosten
omgebogen worden. Dit leidde haar door de
meest onvruchtbare gedeelten van Centraal-Anatolië,
en bracht in de volgende sectie een
langen en duren tunnelaanleg door den Taurus
en den Amanus mee.
“Indien men slechts de economische en niet
de politieke voordeelen in aanmerking neemt”,
geeft Dr. Rohrbach toe, “zou de vraag misschien
gesteld worden, of het niet beter zou
zijn, zich niet om de Anatolische sectie te
bekommeren en den Bagdadspoorweg te
Seleucië te beginnen” (aan de Syrische kust).
“De toekomstige uitvoerhandel in graan, wol,
en katoen zal er zeker met alle macht naar
streven de goedkoope zeereis te verlengen en
de sectie te verkorten, waarop het dure spoorwegvrachten
moet betalen. Het feit, dat de
route, die Bagdad met de Middellandsche zeekust
in de buurt van Antiochië verbindt, de
1) “Die Bagdadbahn”, blz. 29, 33.
pagina 62
oudste, grootste en nog steeds de meest belovende
handelsroute van West-Azië is, is
onafhankelijk van alle spoorwegplannen”.
Men moet bedenken, dat een spoorweg, die de
route van de Syrische kust tot aan de Perzische
Golf zou volgen, meer dan eens door het Britsche
Gouvernement ontworpen was. Al omstreeks
1835 was Colonel Chesney uitgezonden om den
grond te onderzoeken, en in 1867 was het voorstel
overwogen door een commissie in het Lager Huis.
Voor de economische ontwikkeling van West-Azië
is het zeker een beter plan, maar Dr. Rohrbach
baseert “de noodzakelijkheid voor de Oost-Anatolische
sectie van den Bagdadspoorweg” op
geheele andere gronden.
“De noodzakelijkheid”, verklaart hij, “is
gelegen in de militaire belangen van Turkije,
die natuurlijk zeer slecht gediend zouden
worden” (door Duitsche spoorwegonderneming),
“indien troepen niet zonder onderbreking van
Bagdad en Mosoel naar de uiteinden van
Anatolië vervoerd konden worden, en vice
versa”.
De Bagdadspoorweg wordt hier dus erkend een
strategisch werktuig te zijn voor de Duitschers en
voor de Turken een middel van overheersching
– want “vice versa” beteekent, dat Turksche
troepen in den kortst mogelijken tijd door de
tunnels uit Anatolië vervoerd kunnen worden om
de Ottomansche pretensies over de Arabische
landen met geweld te handhaven. Uit een militair
pagina 63
oogpunt zijn deze tunnels de meest waardevolle
sectie van de lijn; uit een economisch oogpunt
zijn ze de duurste en minst loonende. En men had
het nog zonder de tweede (en langere) tunnel
kunnen stellen, indien de lijn ten zuiden van den
Taurus langs de Syrische kust gelegd was. “Economische
belangen en financieele overwegingen”,
geeft Wiedenfeld toe,1) “pleitten sterk voor
aanleg langs de kust, maar – wij moeten heden
zeggen gelukkigerwijze – behaalde het militaire
gezichtspunt de overhand”. De Turksch-Duitsche
verstandhouding belette dus eerst, dat de Bagdadspoorweg
aan een Middelllandsche zeehaven begon,
en daarna zelfs dat hij de kust bereikte.2) “De
ruggegraat van Turkije”, zooals Duitsche schrijvers
hem gaarne noemen, verwringt de natuurlijke
articulatie van West-Azië.
Nemesis heeft de Duitschers overvallen in de
Armenische deportaties – een “politiek doel” van
het Turksch Nationalisme, dat de “economische
middelen” wegvaagde in de richting van de
fijnere politiek van Duitschland... Een of twee
maanden voor het uitbreken van den oorlog,
verklaarde Dr. Rohrbach, in een openbare lezing:
“Duitschland heeft er groot belang bij
contact te krijgen en te houden met het
Armenische volk. Wij stellen ons het noodzakelijke
en wettige doel den Duitschen invloed in
Turkije uit te breiden en te doen wortel schieten,
1) Bladz. 23.
2) Behalve door een zijlijn van Adana naar Alexandretta.
Rohrbach (blz. 27, 36, 37) betreurt de economische nadeelen
van deze strategische noodzakelijkheid.
pagina 64
niet alleen door militaire missies en spoorwegaanleg,
maar ook door het aanknoopen van
intellectueele betrekkingen, door het werk der
Duitsche Kultur – in één woord, door moreele
veroveringen; en wij zijn besloten een vriendschappelijke
verstandhouding met de Turken
en de andere volken in het Turksche Rijk te
bereiken door vreedzame middelen. Ons einddoel
is het Turksche Rijk inwendig te versterken
met de hulp van Duitsche wetenschap,
onderwijs en opvoeding, en voor dit werk zijn
de Armeniërs onmisbaar”.
Eenige maanden later moest Duitschland als
gedeeltelijke prijs voor Turkije's tusschenkomst
in den oorlog de Jong-Turken een “vrije hand”
laten in het uitroeien van een volk, dat het onmisbare
werktuig zijner Turksche politiek was. Op
9 Augustus 1915, zond de Duitsche Gezant te
Konstantinopel een formeel protest in tegen de
deportaties, waarin zijne Regeering “alle verantwoordelijkheid
voor de gevolgen, die er uit
mochten voortvloeien, afwees”. Op 11 Januari
1916 antwoordde de Chef van het Politieke
Departement van het Ministerie van Buitenlandsche
zaken op een vraag van Dr. Liebknecht
in den Duitschen Rijksdag, dat “een gedachtenwisseling
over de reactie van deze maatregelen op
de bevolking” plaats had, en dat, “verdere
inlichtingen niet gegeven konden worden”. En
terwijl Duitschland deze “correcte houding”
ophield voor de buitenwereld, hielp het Turkije
in de vernieling van zijn eigen werk.
pagina 65
Zelfs de gruwelen van 1909 hadden de economische
vooruitzichten van het district Adana
geschaad, waarvan Dr. Rohrbach 1) zich zooveel
voorstelde, want
“Het eerste, wat de Turksche boeren deden,
was al de stoomploegen te vernielen en bijna
alle dorschmachines (er waren er meer dan
honderd), die de Armenische dorpsbewoners
geimporteerd hadden voor de verbouwing van
de Cilicische viakte”.2)
Door de gruwelen van 1915 werd het economische
leven van West-Azië totaal verwoest, en
de vruchten van den Duitschen ondernemingsgeest
werden in den vloed meegesleept.
“Ik heb hier vóór mij”, schrijft onze
Duitsche memorieschrijver, “een lijst van de
klandizie van een enkel importhuis te Konstantinopel,
dat bijna al zijne bestellingen in
Duitschland en Oostenrijk doet. De boeken
van deze firma wijzen uitstaande schulden tot
op heden aan van £13,922 (Turksch) op naam
van 378 klanten in 42 steden in het binnenland.
Ten gevolge van de Armenische deportaties
kunnen deze schulden niet geïnd worden. De
378 klanten met al hun personeel, goederen en
eigendom zijn van de aarde verdwenen. Een
enkel eigenaar, die nog in leven is, is nu een
bedelaar op den rand van de Arabische
woestijn”.
1) “Bagdadbahn”, blz. 60.
2) De Duitsche memorieschrijver.
pagina 66
Te Oerfa hadden philantropisten van alle
natiën na de gruwelen van 1896 weeshuizen
gesticht en inheemsche industrieën geopend. Aan
het Duitsche weeshuis was een tapijtfabriek
verbonden met ververij en spinnerij, die Dr.
Rohrbach,1) na een persoonlijk bezoek een werk
noemt, dat “zoowel uit een nationaal als uit een
menschlievend oogpunt volkomen welkom moet
worden geheeten”.
“De fabriek”, zegt hij, “geeft niet alleen
werk en brood aan meer dan 400 menschen,
maar heeft ook een van de meest winstgevende
en belovende industrieën van het Oosten verplaatst
naar de sfeer, die door den Duitschen
spoorweg doorsneden wordt, waar Duitsche
belangen overwegend zijn”.
Hij voorspelt, dat de geheele tapijtindustrie
van West-Azië “waaruit Engelsche en andere
buitenlandsche firma's thans zulke enorme
winsten maken”, spoedig om Oerfa heen in
Duitsche handen geconcentreerd zal zijn. Uit de
rampen van Armenië zijn blijkbaar weldaden voor
Duitschland voortgesproten – maar in 1911 voorzag
Dr. Rohrbach de catastrophe van 1915 niet.
“De bloei der tapijtindustrie”, schrijft
onze Duitsche rnemorieschrijver, “heeft Turkije
aan kapitalisten en exporteurs te danken, die
bijna allen Armeniërs, Grieken, Joden of Europeanen
zijn. Even als de katoenindustrie door
1) “Bagdadbahn”, blz. 39, 40.
pagina 67
Duitschland in Cilicië ingevoerd, is ook de
tapijtindustrie in de oostelijke provinciën van
de voornaamste werkkrachten beroofd door de
Armenische deportaties”.
Ooggetuigen te Oerfa beschrijven, hoe de
Armenische gemeenschap daar in 1915 vermoord
werd – de derde keer in twintig jaren, en ditmaal
werd zij geheel uitgeroeid – en het bewijst de
ironie van de omstandigheden, dat Turksche
kanonnen bediend werden door Duitsche artilleristen.1)
“Ik kan niets zeggen van de gevoelens der
Duitsche officieren in Turkije”, schrijft Dr.
Niepage, de Duitsche onderwijzer uit Aleppo.
“Ik merkte dikwijls een onheilspellend stilzwijgen
of een zenuwachtige poging op om van
onderwerp te veranderen, als een Duitscher
met warm gevoel en onafhankelijk oordeel in
hunne aanwezigheid het vreeselijke lijden van
de Armeniërs aanroerde”.
Dit zedelijk bankroet is veel noodlottiger voor
de toekomst van Duitschland in West-Azië dan al
de materieele verwoesting, die de Armenische
deportaties hebben veroorzaakt. Want Dr.
Niepage is overtuigd, dat het bloed van de
Armeniërs over Duitschland komen zal:
1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 530. Majoor Graaf Wolf von Wolfskehl, die als adjudant van Fakhri Pasja dienst deed in de Turksche “straf-expeditie” tegen Oerfa, werd door een betrouwbaar onzijdig bewoner van Syrië voor bijzonder schuldig gehouden.
pagina 68
“De leer van de Duitschers”, is de eenvoudige
Turksche uitlegging... en fijngevoelige
Mohammedanen, Turken en Arabieren
kunnen niet gelooven, dat hun eigen
Regeering deze gruwelen bevolen heeft. Zij
stellen de Duitschers verantwoordelijk voor
alle buitensporigheden, want de Duitschers
worden gedurende den oorlog in alles als de
leermeesters van Turkije beschouwd. De
mollahs verklaren in de moskeeën dat de
Duitsche officieren, en niet de Verheven Porte,
de mishandeling en uitroeing van de Armeniërs
bevolen heeft... Anderen zeggen: “Misschien
zijn de handen van het Duitsche Gouvernement
gebonden door zekere overeenkomsten,
die zijne macht beperken, of misschien
is het niet een geschikt oogenblik om
tusschenbeide te komen”.
“Onze aanwezigheid had geen invloed ten
goede, en wat wij zelven konden doen had
weinig te beteekenen... De beleedigende
bijnaam, “Giaur” klinkt thans weder in
Duitsche ooren...”
“Wij beschouwen het als onzen plicht de
aandacht te vestigen op het feit, dat ons
opvoedingswerk in Turkije zijn zedelijken
grondslag en de achting der inboorlingen verbeurt,
indien het Duitsche Gouvernement de
barbaarschheden niet kan beletten, waarvan de
vrouwen en kinderen van de vermoorde Armeniërs
te lijden hebben...”
“De schrijver beschouwt, dat er geen
sprake van is, dat het ter elfder ure onmogelijk
pagina 69
zou zijn voor de Duitsche Regeering om het
Turksche Gouvernement tot rede te brengen,
indien zij wezenlijk den vloedgolf der verwoesting
wilde stremmen...”
“Indien wij voortgaan de Christenmoorden
als een inwendige aangelegenheid van Turkije
te behandelen, die slechts van belang voor ons
is, omdat het ons de vriendschap der Turken
verzekert, moeten wij de orientatie van onze
Duitsche Kulturpolitik wijzigen. Wij moeten
ophouden Duitsche onderwijzers naar Turkije
te zenden, en wij, onderwijzers, moeten ophouden
onze leerlingen in Turkije te spreken over
Duitsche dichters en philosofen, Duitsche cultuur
en Duitsche idealen, om niet eens te
spreken van Duitsch Christendom.”
“Drie jaar geleden ben ik door het Ministerie
van Buitenlandsche zaken als een
leeraar in het middelbaar onderwijs naar eene
Duitsche School te Aleppo uitgezonden. De
Pruisische Provinciale School-commissie te
Maagdenburg drukte mij bij mijn vertrek
speciaal op het hart om mij het vertrouwen
waardig te betoonen, dat men in mij gesteld
had, door mij verlof te geven deze betrekking te
vervullen. Ik zoude mijne plicht niet nakomen
als een Duitsch ambtenaar en een geaccrediteerd
vertegenwoordiger der Duitsche cultuur, indien
ik er in toestemde het stilzwijgen te bewaren
tegenover de gruwelen, waarvan ik getuige was,
of lijdelijk toe te zien, terwijl de leerlingen aan
mijn last toevertrouwd in de woestijn gedreven
werden om van honger om te komen...”
pagina 70
“De gebeurtenissen, waarvan een ieder hier
getuige is geweest gedurende de laatste maanden
hebben een smet achtergelaten op het Duitsche
wapen in den geest van de Oostersche volken”.
Wat zal er in West-Azië voor Duitschland na
den oorlog overblijven? Mogelijk zal het zijn
handel behouden, ofschoon Wiedenfeld erkent, dat
de “uitwisseling van handelsartikelen tusschen
Duitschland en Turkije nooit grootte afmetingen
heeft aangenomen” en, dat “de Duitsche uitvoerhandel
in het geheel geen vraag heeft voor de
voornaamste artikelen van den aard, die Engeland,
Oostenrijk en Rusland exporteeren” – tenzij
wij daaronder ammunitie en ander oorlogsmateriaal
rekenen.1) Met uitzondering van dit
laatste artikel, zal deze Duitsche handel waarschijnlijk
door blijven gaan en toenemen, maar de
Duitsche hegemonie, gegrondvest op spoorwegonderneming
en herverzekerd door “moreele
overwinningen” zal nauwelijks de Ottornansche
overheersching overleven.
Gelukkig zijn er andere vertegenwoordigers
der cultuur, andere inheemsche nationaliteiten,
andere openingen voor economische ontwikkeling,
die in West-Azië zullen blijven als de Turk en de
Duitscher verdwenen zijn, en die er tegen opgewassen
zullen zijn de ruïne te herstellen, die zij
achter zullen laten.
Voor meer dan een eeuw heeft de Amerikaansche
Evangelische Zending daar werk verricht, dat
1) Waar Wiedenfeld den nadruk oplegt, blz. 19, 22.
pagina 71
het grootst mogelijke contrast oplevert met de
Duitsche Kulturpolitik van de laatste dertig jaren.
Een zendeling, uitgezonden om de eerste wegbereiders
af te lossen, ontving de volgende instructies
van de Amerikaansche Commissie:
“Het doel van onze zending in de Oostersche
Kerk is, ten eerste de kennis en den geest van het
Evangelie onder hen te doen herleven, en ten
tweede, door middel hiervan op de Mohammedanen
invloed uit te oefenen... De Oostersche
Kerken hebben den bijstand van hunne
broederen in het buitenland noodig. Ons doel is
niet om hen omver te werpen: gij wordt niet
naar deze Kerken gezonden om proselyten te
maken. Laat de Armeniër, indien hij dat wil,
een Armeniër blijven, de Griek een Griek, de
Nestoriaan een Nestoriaan, de Oosterling een
Oosterling... Gij hebt alleen met de fundamenteele
leer en plichten van het Evangelie
te maken”.1)
In dezen geest hebben de Amerikaansche
zendelingen gewerkt. Zij hebben geen oorlogsschepen
achter zich, geen diplomatieken steun,
geen politieke eerzucht, geen economische concessies.
Als brengers van het Evangelie was hun
eerste stap den Bijbel te vertalen in alle levende
talen en gangbare schriften van het Naburige
Oosten. Voor de Bulgaren en Armeniers was dit
het begin van hun moderne literatuur, maar de
1) “Leavening the Levant”, door Rev. J. Greene, D.D. (Boston, 1916: The Pilgrim Press), blz. 99.
pagina 72
jaloezie van de Orthodoxe en Gregoriaansche geestelijkheid was natuurlijk opgewekt. Inheemsche Protestantsche Kerken werden op eigen initiatief en niet op dat der zendelingen opgericht. Zij werden door de zendelingen in zelfbestuur onderwezen en naarmate zij zich van het eene centrum naar het andere uitbreidden, groepeerden zij zich in vereenigingen met jaarlijksche vergaderingen om hunne gezamenlijke belangen te bespreken. De zendelingen moedigden hen ook aan om financieel onafhankelijk te worden, en in 1908 waren de bijdragen van de Inheemsche Kerken tot de algemeene onkosten van de zending tweemaal zoo groot als die van de Arnerikaansche Commissie.1) Het Turksche Gouvernement erkende zijne Protestantsche onderdanen in 1853 als een godsdienstig lichaam (Millet), en in weerwil hiervan werd de jaloezie van de nationale kerken overwonnen. Want het werk der Amerikanen bepaalde zich niet tot de nieuwe Protestantsche gemeenschap. De vertaling van den Bijbel leidde tot opvoedkundig werk; zij legden de grondslagen van het middelbare onderwijs in West-Azië, en hunne scholen en “colleges” – nog steeds de eenige instellingen van dien aard – worden bezocht door Gregorianen zoowel als Protestanten, Moslems zoowel als Christenen, Moslemietische meisjes zoowel als jongens. Toen zij in meer afgelegen streken doordrongen voegden zij ook de geneeskunde bij hunne andere
1) Hierin zijn natuurlijk de subsidies aan hospitalen en onderwijsinrichtingen, en de salarissen van de zendelingen zelven niet begrepen.
pagina 73
werzaamheden, en hunne hospitalen, zoowel als
hunne scholen, waren de eerste op dat gebied. En
dit alles werd op zoo bescheiden wijze tot stand
gebracht, dat de omvang er van nauwelijks door
de Amerikanen zelven wordt gerealiseerd. In de
drie Turksche zendingen, die Anatolië en Armenië
– heel Turkije, met uitzondering van de Arabische
landen – omvatten, waren er, aan den
vooravond van den oorlog, 209 Amerikaansche
zendelingen met 1.299 inlandsche assistenten,
163 Protestantsche Kerken met 15.348 leden,
450 scholen met 25.922 leerlingen; “Constantinople
College” en 6 andere “colleges” of inrichtingen
met middelbaar onderwijs voor meisjes;
“Robert College” aan den Bosporus en 9 andere
“colleges” voor mannen en jongens; en 11
ziekenhuizen.
Toen de oorlog uitbrak, scheen die ook alles
te zullen wegvagen. De Protestantsche Armeniërs
werden, niettegenstaande zij in naam vrijgesteld
waren, gedeporteerd en vermoord evenals hunne
Gregoriaansche landgenooten; de jongens en
meisjes werden weggevoerd van de Amerikaansche
“colleges”, de verpleegsters en patienten uit de
ziekenhuizen; leegstaande gebouwen werden
“gerequireerd” door de Turksche autoriteiten;
de zendelingen zelven leden bijna even groote
verliezen door typhus en lichamelijke uitputting
in hunne toewijdende pogingen om een deel te
redden voor de vernieling, als andere overeenkomstige
werkkrachten op de Europeesche slagvelden.
De Turksche Nationalisten wenschten
zich geluk dat het Amerikaansche werk in West-
pagina 74
Azië verwoest was. Een Konstantinopelsch
nieuwsblad 1) prijst een lezing door een lid van
den Duitschen Rijksdag, die zich tegen “alle
zendingsondernemingen in het Turksche Rijk”
verklaarde, in de volgende woorden:
“De opheffing van de scholen, opgericht en
geleid door kerkelijke zendingen of door individuen
van vijandelijke nationaliteiten, is een
even belangrijke maatregel als de afschaffing
van de Capitulaties. Dank zij deze scholen,
waren vreemdelingen in staat een grooten
moreelen invloed op de jeugd van het land uit
te oefenen, en hadden zij fetelijk hare geestelijke
en intellectueele leiding in handen. Door
het sluiten van deze scholen heeft de Regeering
een einde gemaakt aan een toestand, die even
vernederend als gevaarlijk was”.
Maar den geest der zendelingen konden zij
niet vernietigen.
“Toen de Armeniërs gedeporteerd werden”,
schrijft een zendeling, “en wij zonder werk en
vrienden achterbleven, besloten wij naar ons
land terug te keeren en een vacantie te nemen
om gereed te zijn, na den oorlog, waar ook,
heen te gaan”.2)
Na den oorlog zullen de Turken in Anatolië
1) Hilal, 4 April 1916, aangehaald in Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 654-6.
2) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 309.
pagina 75
misschien nog verblind genoeg zijn om hunne
beste vrienden te weren, maar in Armenië zullen
de Amerikanen, als de Turk verdwenen is, meer
dan hun vroeger arbeidsveld vinden, want
Armenië zal zeker onder den een of anderen vorm
herrijzen. De Turken zijn er niet in geslaagd het
Armenische volk uit te roeien. De helft leeft in
Rusland, en Armenische kolonies zijn over de
geheele wereld verstrooid van Californië tot
Singapore. Zelfs binnen de Ottomansche grenzen
is de uitroeiing niet volkomen, en de Arabische
woestijnen zullen hunne levenden terug geven,
zoowel als de herinnering van hunne dooden. De
betrekkingen tusschen Armenië en de Russische
democratie zullen niet meer moeilijkheden opleveren,
dan die met Finland en Polen, zijne
grenzen kan men niet voorzien, maar zij moeten
de Zes Vilajets omvatten – aan wie zoo dikwijls
door het Europeesch Concert hervormingen toegezegd
waren, en die steeds weder overgelaten
werden aan de wraaknemingen van het Turksche
Gouvernement – zoowel als de Cilicische hooglanden
en er moet een toegang tot de zee zijn.
Eén ding is zeker, dat, welk land hun ook teruggegeven
wordt, de Armeniërs de hulpbronnen
zooveel mogelijk zullen benutten, want terwijl de
stadsbewoners de kooplieden en werklieden van
West-Azië zijn, is 80 percent van het volk landbouwers.
Wat de Amerikanen voor Armenië gedaan
hebben, deden de Franschen voor Syrië.1) Er
1) Hoewel het werk van de Amerikaansche Presbyteriaansche Zending te Beiroet niet vergeten moet worden.
pagina 76
zijn een half millioen Katholieke Maronieten in Syrië, en sedert de zeventiende eeuw is Frankrijk de beschermer van het Katholicisme in het Oosten geweest. In 1864, toen er troebelen in Syrië waren, en de Maronieten lastig gevallen werden door het Turksche gezag, landde Frankrijk een legercorps en verzekerde het de autonomie van den Libanon onder een Christelijk gouverneur. Maar de Fransche invloed blijft niet bepaald tot de provincie van den Libanon. Overal in Syrië zijn er Fransche geestelijke, wereldlijke en Joodsche scholen. Beiroet en Damascus, Christelijk en Moslemietisch – want er is meer godsdienstige verdraagzaamheid in Syrië dan in de meeste landen van het Naburige Oosten – zijn beide onder de betoovering van de Fransche beschaving; en Frankrijk is de voornaamste economische macht in het land, want Fransche ondernemingsgeest heeft de Syrische spoorwegen aangelegd. Het lijden van Syrië gedurende den oorlog is al reeds beschreven; de Jong-Turken hebben beslag gelegd op de spoorwegen en den Libanon zijne autonomie ontnomen; zelfs Rohrbach betreurt het feit, dat “slechts enkele van de hoogere ambtenaren in Syrië zijn gekozen uit de inheemsche bevolking van het land, terwijl bijna allen, te beginnen bij den Kaimakam, uit Konstantinopel gezonderd zijn”, en hij schrijft aan deze politiek “de stemming tegen de Turken, die vooral bitter is te Damascus” toe. Dit is Rohrbach's omschrijving voor het Arabische Nationalisme, dat zijn eigen heer en meester zal zijn, wanneer de Turken verwijderd zijn. De toekomstige positie en grenzen van
pagina 77
Syrië kunnen wij in dit stadium van den oorlog
evenmin voorspellen als die van Armenië; toch
zijn ook hier enkele neigingen duideljk. In den
een of anderen vorm zal Arabisch Syrië zijne
banden met Frankrijk aanhouden, en zijne toenemende
bevolking zal niet langer door wanbestuur
tot emigratie gedwongen worden.
Syriërs en Armeniërs zijn gedurende de laatste
vijf-en-twintig jaren geëmigreerd, en gedurende
hetzelfde tijdperk zijn de Joden, wier geboorterecht
in West-Azië zoo oud als het hunne is, naar
het land hunner vaderen teruggekeerd – niet omdat
de Ottomansche overheersching minder hard
op hen drukte dan op andere begaafde volken,
maar omdat niets erger kon zijn, dan de toestanden,
die zij achter zich lieten. Want deze
Joodsche emigranten kwamen bijna allen uit
het Russische grondgebied, de haard en de hel van
het moderne Jodendom. De beweging begon
eigenlijk na den moord op Alexander II in 1881,
die de mogelijkheid van hervormingen in Rusland
zes-en-dertig jaren terug zette. De Joden waren
de zondebokken der reactie. Nieuwe wetten
beroofden hen van hunne laatste burgerlijke
rechten, pogroms van het leven zelf; zij kwamen
in Palestina als vluchtelingen, en tusschen 1881
en 1914 zijn zij in aantal van 25.000 tot 120.000
toegenomen.
Het meest merkwaardige resultaat van deze
beweging was de oprichting van bloeiende landbouwkoloniën.
Hun strijd om het bestaan was hard, de
wegbereiders waren studenten of handelslieden
uit het Ghetto, niet gewend aan een leven
pagina 78
in de open lucht en onbekend met de toestanden
van het Naburige Oosten; Baron Edmund de
Rothschild steunde hen geldelijk van 1884 tot
1899; daarna nam de “Palestine Colonisation
Association” hen over, en ontdekte het geheim
van welslagen in zelf-bestuur en wetenschappelijke
methoden.
Elke kolonie wordt thans door een verkiesbaren
raad van inwoners beheerd met commissies
voor onderwijs, politie en arbitratie van
geschillen, en zij hebben coöperative vereenigingen
georganiseerd, die hen onafhankelijk van
tusschenpersonen maken in den afzet van hunne
waren. Hunne productie is snel in omvang en
waarde toegenomen door de industrie en de
schranderheid van den gemiddelden Joodschen
kolonist, sinds kort bijgestaan door een landbouwkundig
Proef-Station te Atlit bij Haifa, dat
de inlandsche plantensoorten verbetert en andere
acclimatiseert.1) Er bestaat een “Palestine Land
Development Company”, die land in groote
bezittingen koopt en ze in kleine perceelen aan
individueele kolonisten verkoopt, en een
“Anglo-Palestine Bank” , die voorschotten doet aan
nieuwe kolonisten als zij hun bezit betrekken. Als
een gevolg van deze wijze politiek is het aantal
nederzettingen tot ongeveer veertig gestegen, met
15.000 inwoners in het geheel en 45.000 Hectaren
1) Zie “Zionism and the Jewish Future” (Londen, 1916: John Murray), blz. 138-170; voor de landbouwkundige machinerie op de Modelboerderij van het Nationale Joden Fonds te Ben-Sjamen, zie men het verslag van den Duitschen Vice-Consul te Jaffa voor 1912.
pagina 79
land, en deze cijfers geven nog niet eens een juist denkbeeld van de belangrijkheid van de kolonisatie-beweging. De 15.000 Joodsche landbouwers maken slechts 12½ percent van de Joodsche bevolking in Palestina uit, en 2 percent van de geheele bevolking van het land; maar zij zijn het werkzaamste, verstandigste element, en het eenige element, dat snel aan het toenemen is. Het land, dat zij in eigendom hebben, beslaat slechts 2 percent van de totale oppervlakte van Palestina; maar het is 8 à 14 percent van de geheele verbouwde oppervlakte, en er zijn uitgestrekte onverbouwde streken, die de Joden kunnen en zullen ontginnen, naarmate zij in aantal toenemen – zoowel door verdere kolonisatie als door natuurlijke vermeerdering, want de eerste generatie van kolonisten heeft alreeds bewezen, dat zij in het Beloofde Land met groote snelheid kunnen toenemen. Palestina begint reeds iets van zijn vroegeren voorspoed terug te krijgen onder deze Joodsche kolonisten. Zij hebben Artesische putten geboord, dammen gebouwd voor het vergaderen van water, de malaria bestreden door rioleering en eucalyptus plantaties en wegen aan gelegd vele kilometers lang. In 1890 was een Acre (40½ Are) besproeibaar land te Petatsj-Tikweh, de eerste kolonie, £3 12 shilling waard, in 1914 £36, en de jaarlijksche handel van Jafta steeg van £760.000 tot £2.080.000 tusschen 1904 en 1912. “De landbouw-beweging komt het geheele economische leven ten goede”, schreef de Vice-Consul te Jaffa in zijn rapport voor 1912, en er bestaat geen gevaar, dat het Arabische element,
pagina 80
naarmate de immigratie toeneemt, het onderspit
zal moeten delven. Er zijn slechts alleen Joodsche
kolonies aan de overzijde der Jordaan, waar de
Hauran – onder het Romeinsche Rijk een korenland
met een twaalftal steden – toegankelijk geworden
is door den spoorweg en weder op de ploeg
wacht.
Maar zal de immigratie aanhouden, nu, dat
de Jood uit Rusland met één slag in een vrij
burger van een democratisch land veranderd is?
Integendeel zal zij waarschijnlijk zelfs toenemen,
want West-Rusland is verwoest zoowel als bevrijd,
en de Joden van Duitschland hebben een vernuftige
politiek op dit vooruitzicht gebaseerd, die
aldus door Dr. Davis-Trietsch uit Berlijn wordt
uiteengezet.1)
“Volgens de laatste statistieken spreken
ongeveer 12.900.000 van de 14.300.000 Joden
in de wereld Duitsch of Joodsch (jüdisch-deutsch)
als hun moedertaal... Naar zijne
taal, kultuurrichting, en handelsconnecties is
het Joodsche element uit Oost-Europa een
aanwinst voor den Duitschen invloed... In
zekeren zin zijn de Joden een Oostersch element
in Duitschland en een Duitsch element in
Turkije”.
Duitschland mag niet erg op zijne verwantschap
met deze verloren Germaansche stammen
1) “Die Juden der Türkei” (Leipzig, 1915: Veit u. Comp.). Vlugschrift Nr. 8 van de serie van het Deutsches Vorderasienscomitee: “Länder u. Völker der Türkei”.
pagina 81
gesteld zijn, maar Dr. Davis-Trietsch geeft een
satirische uiteenzetting van zulke bezwaren:
“Het was vroeger het vaste argument tegen
de Joden, dat “alle volken” ze met dezelfde
vijandigheid beschouwden, maar de oorlog
heeft aan de Duitschers zulk een grooten overvloed
van bijna universeelen haat bezorgd, dat
de vraag, wie de meest verachte onder de
volken is, thans misschien wel, – te oordeelen,
niet naar de rechtvaardigheid en billijkheid,
maar de hevigheid en uitgebreidheid van het
vooroordeel – ten nadeele van de Duitschers
gewijzigd is.
“In deze weinig benijdbare mededinging
naar den prijs van den haat, heeft Turkije ook
een woordje te zeggen, want de “Unspeakable
Turk” is een rhetorische gemeenplaats der
Engelsche politiek geworden”.
Na dus de Joden van de menschheid afgezonderd
en ze met den Duitscher en den Turk
aan de kaak gesteld te hebben, zet de schrijver
hunne functie in het Turksch-Duitsche systeem
uiteen:
Tot nu toe heeft Duitschland zich heel
weinig bekommerd over de Joodsche emigratie
uit Oost-Europa. Menschen in Duitschland
hebben nauwelijks gerealiseerd, dat het rijk der
Engelsche taal en het daarmee gepaard gaande
economische stelsel zich uitbreidt door den
jaarlijkschen exodus van ongeveer 100.000
pagina 82
Duitsch-sprekende Joden naar de Vereenigde
Staten en Engeland, terwijl een Duitsch bezit
naar evenredigheid in waarde afneemt...
“De Oorlog kwam op een oogenblik, dat
het Jodendom van Oost-Europa bezig was
ontworteld te worden, en hij heeft die catastrophe
enorm verhaast. Galicië en de westelijke
provincies van Rusland, die tezamen meer dan
half de Joden der wereld bevatten, hebben
meer van den Oorlog te lijden gehad dan eenige
andere streek. Joodsche huisgezinnen zijn bij
honderden en duizenden uit elkaar gedreven,
en het lijdt geen twijfel, dat er ten gevolge van
den oorlog een emigratie van Oost-Europeesche
Joden op ongekende schaal zal plaats
hebben...
“Het zal een probleem voor Duitschland
zijn, wat met deze Oost-Europeesche Joden
aan te vangen... Het kan niet langer de
Duitsche grenzen eenvoudig voor hen sluiten,
en met het oog op de moeilijkheden, die het
gevolg zouden zijn van eene migratie in het
groot van Oostersche Joden naar Duitschland,
zullen de Duitschers zeker een uitweg verwelkomen,
in de emigratie dezer Joden naar
Turkije – een oplossing, die buitengewoon met
de belangen van alle drie betreffende partijen
strookt...
Daarna opent zich voor hem een wijder
visioen:
“De Duitsch-sprekende Joden in het buitenland
zijn een soort van Duitsch-sprekende
pagina 83
provincie, die wel waard is aangekweekt te
worden. Negen-tiende van de Joodsche wereld
spreekt Duitsch, en het overige leeft voor het
meerendeel in de Islamietische wereld, die
Duitschlands bondgenoot is, zoodat er goede
gronden zijn om van een Duitsch protectoraat
over het geheele Jodendom te spreken”.
Door deze exploitatie van antipathieën denkt
Dr. Trietsch de Joden uit Oost-Europa over West-Azië
te verspreiden als “cultuur-mest” voor een
Duitsche oogst; en indien de Joodsche migratie
naar Palestina niets meer dan een stroom van
vluchtelingen gebleven was, zou hij misschien in
zijn oogmerk geslaagd zijn. Maar in de laatste
twintig jaren is deze Joodsche beweging een
positieve zaak geworden – niet langer een vlucht
uit Oost-Europa maar een herinnering aan Zion – en
het Zionisme heeft alrede de politiek, die
Dr. Trietsch vertegenwoordigt, uitgedaagd en
verslagen. “Het doel van het Zionisme”, kondigde
het Bazelsche Programma, opgesteld door
het eerste Zionistisch Congres in 1897, aan “is
het stichten voor het Joodsche volk van een
openlijk en wettig verzekerd tehuis in Palestina”.
Want het Zionistische Jodendom is een volk, en
om te worden zooals andere volken moet het een
vaderland hebben. In de Joodsche Koloniën in
Palestina zijn zij niet slechts een geslaagde maatschappelijke
onderneming, maar het zichtbare
symbool van een staatslichaam. De stichting van
een nationale universiteit te Jeruzalem is een
einddoel voor hen evenals de economische ont-
pagina 84
wikkeling van het land, en hun grootste succes
was de herleving van het Hebreeuwsch als de
levende taal van de Joden van Palestina. Dit
bracht hen in conflict met de neiging tot germaniseeren.
In 1907 werd een middelbare school
met veel succes te Jaffa geopend op het initiatief
van Joodsche onderwijzers in Palestina, met het
Hebreeuwsch als de onderwijstaal; maar in 1914,
toen een Joodsche polytechnische school te Haifa
werd opgericht, weigerde het Duitsch-Joodsche
Hilfsverein dat een leidende rol gespeeld had,
te volgen en stond er op, dat zekere onderwerpen
in het Duitsch onderwezen zouden worden, niet
alleen in de Polytechnische school, maar ook op
de andere scholen van het Hilfsverein. Het
gevolg was een afscheiding van leerlingen en
onderwijzers. Er werden zuiver Hebreeuwsche
scholen geopend; de Zionistische organisatie gaf
officieelen steun; en de germaniseerende partij
werd gedwongen in eene schikking toe te stemmen,
die inderdaad een overwinning voor de Hebreeuwsche
taal was.
Dr. Tretsch zelf erkent die schikking, maar
geeft het denkbeeld niet op:
“Het was zeker onmogelijk van de Spaansch
en Arabisch-sprekende Joden 1) te verwachten,
dat zij in hun eigen Joodsche land zich aan de
hegemonie van de Duitsche taal zouden onder-
1) De Spaansch-sprekende Joden in Turkije zijn afstammelingen van de vluchtelingen, aan wie het Turksche Gouvernement in de zestiende eeuw eene schuilplaats gaf; de Arabisch-sprekende Joden zijn sedert 1908 door de Zionisten uit Jemen naar Palestina gebracht.
pagina 85
werpen... Slechts het Hebreeuwsch kon de
algemeene moedertaal van de verstrooide elementen
van het Jodendom worden, die uit alle
landen van de wereld naar Palestina terugtrokken.
Maar... naast het Hebreeuwsch, waar
zij meer en meer op gesteld zijn, moeten de
Joden een wereldtaal (Weltsprache) hebben, en
die kan slechts Duitsch zijn”.
Een ieder, die bekend is met de taalverordeningen
van Midden-Europa zal voelen, dat dit
denkbeeld een bedreiging verbergt. Wat gebeurt
er in Palestina gedurende den Oorlog? Dr.
Trietsch deelt ons mede, dat het Turksche
Gouvernement voort is gegaan met de “naturalisatie”
van de Joden van Palestina, en
dat de “plaatselijke doorvoering van dezen
maatregel niet zonder troebelen gegaaan is,
die buiten de perken van dit vlugschrift
vallen” . Een veelbeteekenend gevolg was
het verschijnen in Egypte van vluchtelingen
uit Palestina, die daar een Zionistisch muilezelcorps
bij elkaar brachten en den veldtocht van
Gallipoli meemaakten. Wat zijn de vooruitzichten
van Palestina na den oorlog? Indien
de Turksche overheersching voortduurt, is de
bedreiging van het Turksch-Nationalisme 1) en
1) Dr. Trietsch geeft toe, dat Joodsche kolonisatie in Palestina werd tegengehouden, doordat de “leidende Fransche en Britsche Joden onder den indruk bleven van de Armenische moorden” (van 1895-7), zooals zij door de anti-Turksche Fransche en Britsche pers werden voorgesteld... In werkelijkheid waren de slachtingen van Armeniërs in Konstantinopel een overtuigend bewijs, dat de Joden in het Turksche Rijk veilig waren, want... geen haar van het hoofd van een Jood werd aangeraakt”. Men vraagt zich af, hoe hij den “indruk” van 1915 zal bezweren.
pagina 86
den Duitschen wrevel 1) eene ernstige zaak. Maar
indien de Turk en de Duitscher verdwijnen,
zijn er Zionisten, die Palestina graag een Britsch
Protectoraat zouden zien met het vooruitzicht
om zich in een Britsch wingewest te ontwikkelen.
Zeker, indien de Joodsche koloniën
vooruit willen gaan, moeten zij ontheven worden
van de zorgen om hunne eigen politie te moeten
onderhouden, hunne eigen wegen aan te leggen,
en de andere lasten, die onder het Turksch gezag
op hen drukken, en dit kan alleen verzekerd
worden door een betere openbare administratie.
Wat de Britsche zijde der zaak betreft, laat ons
daarover Dr. Trietsch hooren.
“Er liggen mogelijkheden in een Duitsch
protectoraat over de Joden, zoowel als over den
Islam. Kleinere nationale eenheden dan de
14½ millioen Joden zijn in staat geweest Duitschland
een ingrijpend kwaad toe te brengen of
hoogst belangrijke diensten te bewijzen, en
terwijl de Joden geen nationalen staat hebben,
doen hunnne verspreiding over de geheele wereld,
hun hoog beschavingspeil en hunne eigenaardige
bekwaamheden hen meer gewicht in de
1) Al in 1912 verried de Duitsche Vice-Consul te Jaffa zijne ontstemming over den vooruitgang van het Zionisme. Hij geeft inderdaad toe: “het afnemen van den handel van verleden jaar zou nog grooter geweest zijn, dan het was, indien de economische penetratie van Palestina niet door een idealistische factor versterkt was in den vorm van het Zionisme”, maar hij ergert zich over de “nationale ijdelheid der Joden” die het raadzaam maakt voor Duitsche firma's om hunne advertenties in Palestina in de Hebreeuwsche taal en in Hebreeuwsch schrift te doen verschijnen.
pagina 87
schaal leggen dan menige grootere nationale
groepen, die een eigen land bewonen”.
Andere Mogendheden dan Duitschland zullen
die mogelijkheden misschien ter harte nemen.
Hier hebben wij dan volken, die uit het
verleden opgestaan zijn om te doen, wat de
Turken niet kunnen en de Duitschers niet zullen
doen in West-Azië. Er valt veel te doen – rechtshervorming,
om wettige bevrijding van de Capitulaties
te verkrijgen; hervormingen – in het aanslaan
en innen van landbouwtienden, die sedert
een eeuw door elken kenner der Ottomansche
administratie veroordeeld zijn; agrarische hervormingen
om het eigendomsrecht der boeren te
redden, dat in Syrië, in ieder geval, ernstig in
gevaar is; een ware ontwikkeling van economische
hulpmiddelen; bevordering van het
onderwijs zonder onderscheid van sekten en
nationaliteiten. Maar de Joden, Syriërs en
Armeniërs zijn tegen hunne taak opgewassen en
met de hulp van vreemde natiën op wie zij kunne
rekenen, zullen zij die zeker volbrengen. De toekomst
van Palestina, Syrië en Armenië is dus
verzekerd; maar er zijn andere landen – die eens
even vruchtbaar, voorspoedig en dicht bevolkt
waren – die niet alleen hun rijkdom, maar hunne
inwoners onder de Ottomansche overheersching
verloren heen hebben. Die landen hebben niet genoeg
levensgeest meer in zich om die zelven terug te
winnen, en moeten naar het buitenland uitzien
voor hun herstel.
Indien gij over den Euphraat gaat, over de
pagina 88
Bagdadspoorbrug, betreedt gij een uitgestrekt
landschap met steppen zoo maagdelijk voor het
oog als eenige andere prairie aan de overzijde der
Mississippi. Slechts de tells (aardverhoogingen)
waarmede het bezaaid is, getuigen van de
dichtheid van zijne vroegere bevolking – want het
noorden van Mesopotamië was eens zoo dicht
bevolkt en vol van rijkdommen, dat Rome en de
heerschers van Iran zeven eeuwen om zijn bezit
vochten totdat de Arabieren het van beiden
veroverden.
De spoorweg voert thans tot Nisibin, de
Romeinsche grensvesting zoo heldhaftig verdedigd
en met zulk eene bitterheid in het hart
overgegeven, en gaat langs Dara, dat de Perzen nooit
konden innemen. Ten westen ligt Oerfa – Eddesa
genoemd door de legers van Alexander naar hunne
Macedonische stad van stroomende wateren 1);
later de zetel van een Christelijk Syrische beschaving,
wier zendelingen in China en Travancore
gehoord werden; nog beroemd gedurende de
Arabische heerschappij voor zijne Veronica en
300 kerken; en voor een oogenblik aan het
Christendom teruggegeven als de hoofdstad van
een vorstendom van Kruisvaarders totdat de
Mongolen het vertrapten en de Osmanen het een
naam voor eene slachting maakten.
Van Oerfa tot Nisibin kunnen er weder akkers
zijn. Het klimaat is niet veranderd, en waar de
Bedawi zijn tent opslaat en den grond omwoelt is
er een spoor van de oude vruchtbaarheid. Slechts
1) Edessa, naar het Thracisch βεδύ = Slavonisch voda.
pagina 89
anarchie heeft den landbouw geweerd; want
sedert de Ottomansche heerschappij over het land
kwam, is het een strijdperk voor rooversstammen
geworden – Koerden uit de heuvelen en Arabieren
uit de woestijn, die nu eens vechten, dan
weder hunne kudden weiden, bondgenootschappen
aangaan en weder verbreken, maar die steeds den
landman van de vruchten van zijn arbeid
berooven.
“De bevolking, d.i. de boerenstand”, voorspelt
Dr. Rohrbach, “zou met vreugde, zoo
gauw zij slechts van het leven en van haar
eigendom zeker is, zich tot diep in de woestijn
uitbreiden en nieuw land onder de ploeg brengen;
dorpen zouden niet bij dozijnen, maar
bij honderden in weinige jaren tijds uit den
grond verrijzen”.
Op het oogenblik is de landbouw beperkt tot
de Armenische heuvelen – een onzekere groene
boog van Aleppo tot Mosoel. Maar de spoorlijn
gaat recht door het verlaten centrum van het
land, dus een koorde vormende, en als de
Turksch-Duitsche belangen haar niet langer beletten te
Aleppo met een Syrische haven verbonden te
worden, zal het een werkelijk belangrijke sectie
van het Bagdadsysteem worden. De spoorweg is
de eenige kapitaalonderneming, die Noord-Mesopotamië
noodig heeft, want er is voldoende
regenval voor den plantengroei zonder kunstmatige
besproeing. Bevolkings-reservoirs zijn het
eenige noodige. De Koerden, die hier voor den
pagina 90
winter komen om hunne kudden te weiden, zou
men misschien kunnen overhalen er te blijven – reeds
hebben zij zich in de westelijke districten
neergezet en zich een goeden naam verworven
voor hun vlijt; de Bedawin, meer wispelturige
landbouwers, zouden zich zuidwaarts langs den
Euphraat kunnen vestigen, en mettertijd zal het
overschot van de boerenbevolking uit Armenië
en Syrië hierheen komen. Zij zullen den eenen
akker na den andere verbouwen, maar tenzij een
sterkere stroom van immigratie naar het land
geleid wordt, zal het pas na heel wat geslachten
zijn ouden voorspoed terug krijgen; want in de
negende eeuw onzer jaartelling betaalde noordelijk
Mesopotamië een even groote schatting aan
Haroen-al-Rasjid als Egypte; en zijn katoen
beheerschte de markten der wereld.1)
Zuidelijk Mesopotamië – de Irak van de Arabieren
en het Babylonië der Grieken – ligt even
verlaten als het noorden, maar in alle andere
opzichten is het er mee in contrast. Het ziet uit
op de Perzische Golf, en Rohrbach geeft ongaarne
toe,2) dat de natuurlijke weg voor den handel over
den Tigris naar Basra is en niet stroomopwaarts
naar Alexandrette. Het heeft niets in gemeen
met de Middellandsche Zee, noch handel, noch
regenval, en elke droppel water voor den landbouw
moet uit de rivieren komen; maar in hun
natuurlijken staat zijn de rivieren erger dan de
1) Mousseline is genoemd naar Mosoel, en katoen (in het
Grieksch, Latijnsch, Arabisch, en Turksch) bombyx of bambuk, naar Bambyke (Moembij).
2) “Die Bagdadbahn”, blz. 38.
pagina 91
droogte. De watertoevoer is zeer afwisselend – ongeveer
acht maal zoo groot in April als in
October; de rivieren verzanden voortdurend of
hollen zich andere beddingen uit; en wanneer
geen menschelijke hand tusschenbeide komt, herscheppen
zij de helft van het land in eene woestijn,
en de andere helft in een moeras. Toch is de bodem,
als die goed besproeid wordt, een van de rijkste
der wereld, want Irak is een reusachtige alluviale
delta, meer dan 800 K.M. van het eene einde naar
het andere, die de Tigris heeft aangeslibt in wat
oorspronkelijk het hoofd van de Perzische Golf
was. De Arabieren noemen het den Sawâd of
Zwarte Aarde, en het is een treffende overgang
van de kale ruggen van Arabië en den Iran, die
zijne flanken omgeven, en van het noordelijke
steppenland, waar het plotseling voor in de plaats
treedt – te Samarra, wanneer men den Tigris
afvaart, en te Hit aan den Euphraat. De steppe
kan niet vergeleken worden met den Sawâd wat
vruchtbaarheid betreft, maar de Sawâd geeft
zijne rijkdommen niet zoo gemakkelijk op. Om
iets meer dan een wildernis van stof en modder
te worden, moet het op groote schaal ontgonnen
worden en eene machtige bevolking hebben – reusachtige
krachten, die voor reusachtige winsten
werken. In eene zeer verschillende omgeving
voorschaduwde het ons moderne levensrhythme al
vier duizend jaren geleden, en keerde daarna weder
terug tot de verlatenheid, vijf eeuwen voor het
Industrialisme begon, dat het weder zal bevolken.
De Sawâd werd werd eerst in cultuur gebracht door
menschen, die alreeds de metalen beheerschten,
pagina 92
een schrijfsysteem, en een ontwikkelden godsdienst
hadden – minder beschaafde menschen
zouden nooit de taak begonnen zijn. De Soemeriërs,
leefden in het vierde millennium vóór
Christus op tells, opgehoogd boven het waterpeil;
elke tell was een stad-staatje, met eene eigen
regeering en eigen goden, want centralisatie was
het eene noodige voor een land en de Soemeriërs
voltooiden hun werk niet. De Semieten van het
Arabische plateau brachten die centralisatie.
Sargon van Akkad en Naram Sin beheerschten
den geheelen Sawâd al in 2500 v. Chr.; Hammoerabi
regeerde het in 1900 van uit Babylon;
en de hoofdstad is sinds dien nooit meer dan
95 K.M. verlegd. Babylon aan den Euphraat en
Bagdad aan den Tigris zijn de eenige punten
vanwaar uit de Sawâd beheerscht kan worden.
Juist er boven vertakken zich de eerste irrigatiekanalen
van de rivieren, en daar tusschen komen
de rivieren op een afstand van 56 K.M. bij elkaar.
Het is het gunstigst gelegen punt voor de regeering
en voor ingenieurswerk.
Hier veranderden vervooruitziende ingenieurs
en sterke regeerders de wateren van Babylon in
levende wateren, en de Sawâd werd een groot
beschavingscentrum, dat arbeidskrachten absorbeerde –
Soemeriërs en Amorieten en Kassieten
en Aramaeërs en Chaldaeërs en Perzen en Grieken
en Arabieren – en de resultaten van den arbeid
teruggaf – graan en wol en Babylonische gewaden,
uitvindingen die nog steeds in onze machinewerkplaatsen
gebruikt worden, en gevoelens, die
nog in onzen godsdienst tot uitdrukking komen.
pagina 93
“Het land”, schrijft Herodotus,1) “die
het in al zijn fleur zag, heeft een weinig regen,
en die voedt het koren aan zijne wortelen;
maar het gewas rijpt er tot den oogst door
water uit de rivier – niet zooals in Egypte, door
de overstrooming van de velden, maar door
menschelijken arbied en sjadufs.2) Want
Babylonië is evenals Egypte een netwerk van
kanalen, waarvan het grootste bevaarbaar is.
Het is op verre na het beste korenland der
aarde van alle landen, die ik ken. Er worden
geen pogingen voor boomkweeking gedaan
– vijgen of wijnstok of olijven – maar het is
zulk een prachtig korenland, dat de gemiddelde
oogst twee-honderd-voud en drie-honderd-voud
is in de beste jaren. De boekweit en de gerst
zijn een goede vier vingers breed in den halm
en de gierst en de sesam groeien er zoo hoog als
boomen – maar ik zal u de afmetingen niet
geven, die ik gevonden heb, omdat ik weet,
dat voor een ieder, die Babylonië niet bezocht
heeft en deze feiten omtrent den plantengroei
niet voor zich zelf gezien heeft, zij totaal
ongeloofelijk zouden lijken”.
In een harnas van irrigatie-kanalen waren de
Tigris en de Euphraat even sterke productieve
machten geworden als de Nijl en de Ganges, de
Yangtse en de Hoang-Ho.
1) Boek I, hoofdstuk 193.
2) Cf. Sir William Wilicocks: “The Irrigation of Mesopotamia”, blz. 5 (Londen, 1911: Spon).
pagina 94
“Dit”, voegt Herodotus er nog aan toe,1)
“is de beste bewijsvoering, die ik kan geven
van den rijkdom der Babyloniërs: al de
landen waarover de Koning van Perzië regeert,
moeten, naast hunne belastingen in geld ook
nog voor het onderhoud van de hofhouding en
het leger des konings in natura bijdragen. Door
deze belasting wordt de koning voor vier van
de twaalf maanden onderhouden door Babylonië
en gedurende de overige acht door de rest van
Azië te zamen, zoodat de Assyrische provincie
in rijkdom gelijk staat met een derde van
geheel Azië”.
Het “Azië”, waarover de Achaemenieden regeerden,
omvatte Russisch Centraal-Azië en
Egypte, zoowel als het tegenwoordige Turkije en
Perzië, en Egypte onderhield volgens dezelfde
schatting slechts het plaatselijke Perzische garnizoen.2)
Zijn bijdrage in geld was ook minder
– 700 talenten in vergelijking met de 1.000 van
Assyrië; en ofschoon de cijfers misschien niet
beslissend zijn, omdat de Perzische “provincie
Assyrië” zich waarschijnlijk zoowel over de
noordelijke steppen als over den Sawâd uitstrekte,
is het zeker, dat onder het Arabische
Kalifaat, toen Irak en Egypte voor de tweede
keer in hunne geschiedenis provincies van een
keizerrijk waren, Irak alleen 135 millioen dirhems
(francs) jaarlijks aan Saroen-al-Rasjid's schatkist
betaalde en Egypte niet meer dan 65 millioen,
1) Boek I, hoofdstuk 192.
2) Herodotus, Boek III, hoofdstuk 91.
pagina 95
zoodat duizend jaren geleden de productiviteit
van den Sawâd meer dan dubbel die van den
Nijl was.
Een andere maatstaf voor de hoedanigheid van
het land zijn de afmetingen van zijne steden.
Herodotus geeft statistieken van Babylon in de
vijfde eeuw vóór Christus – muren 90 M. hoog,
42 M. breed en 93 KM. lang; huizen met drie
en vier verdiepingen in blokken gebouwd; breede
rechte straten, die elkaar op gelijke afstanden
kruisen, loodrecht op of parallel aan den
Euphraat. Een ieder, die Herodotus' beschrijving
van Babylon of Ibn Serapion's beschrijving van
Bagdad leest, en in aanmerking neemt, dat deze
uitgestrekte steden-massa' s slechts verzamelpunten
voor het open land waren, kan daaruit de
dichtheid van bevolking en de intensiteit van de
verbouwing op de opperviakte van den Sawâd
afleiden. Toen Kalief Omar in het midden van
de zevende eeuw van onze jaartelling Irak op de
Perzen veroverde, en een inventaris opmaakte
van wat hij hierbij verworven had, bleek het, dat
hij 5.000.000 hectaren land onder verbouwing
had, en dat de hoofdelijke belasting door 550.000
hoofden van huisgezinnen betaald werd, wat een
totale bevolking, in stad en land, van meer dan
5.000.000 zielen beteekent, waar thans ternauwernood
een ander-half millioen menschen in de
stegen der steden en de tenten der nomaden leven.
En ten tijdde van Omar was de Sawâd niet
eens meer op zijn best, want, eenige jaren voor
de Arabische verovering, hadden abnormaal hooge
overstroomingen de dijken doorgebroken; van
pagina 96
Hilla tot Basra verbreedde de Euphraat zich in
een moeras, en de Tigris verliet zijne vroegere
(en tegenwoordige) bedding voor den Sjat-el-Hai,
en het Amara-district werd een woestijn. Het
Perzische Gouvernement, dat in een moorddadigen
strijd met Rome gewikkeld was, was machteloos
om de schade weder goed te maken en de schok
van de Arabische overweldiging maakte het onherstelbaar.1)
Onder de Abassied Kaliefen van
Bagdad behield de rest van het land zijn voorspoed,
maar in de dertiende eeuw voltooide
Hoelakoe, de Mongool, het werk van de overstroomingen,
en onder de Ottomansche overheersching
is de Sawâd niet weder herleefd.
Kan het nog weer in cultuur gebracht worden?
Opnemingen zijn gedaan door Sir William
Willcocks, als Adviseur van het Turksche Ministerie
van Openbare werken, en zijn conclusies en
voorstellen zijn opgenomen in een rapport, opgesteld
te Bagdad in 1911.2)
“De Tigris-Euphraat delta”, schrijft hij,
“kan gekenschetst worden als een dorre streek
van een 5.000.000 hectare... Al dit land
kan gemakkelijk opgehoogd en in cultuur
gebracht worden. De aanwezigheid in den
bodem van 15 percent kalk maakt ontginning
heel gemakkelijk vergeleken met dergelijk werk
in de dikke klei van Egypte. Men is nooit ver
1) “The Lands of the Eastern Caliphate”, door Guy le
Strange (Cambridge, 1905: University Press) blz. 25-9.
2) “The Irrigation of Mesopotamia”, door Sir William
Willcocks, K.C.M.G., F.R.G.S. (Londen, 1911: Spon). Het rapport is gedateerd: Bagdad, 26 Maart 1911.
pagina 97
van de reusachtige banken en ruïnes van
voormalige steden verwijderd”.
Maar hij verwacht niet al deze hectaren tegelijkertijd
productief te maken, zooals ze volgens
overlevering ten tijde van Omar's inventaris
waren. “Water, niet land, is de maatstaf voor de
productie”, en hij berekent, dat de gemiddelde
gezamenlijke toevoer van de rivieren in den
winter 3.000.000 hectare zou besproeien en in
den zomer 400.000 H.A. rijstland of 1.250.000
H.A. van een ander gewas. Dit is een maximum;
voor de onmiddelijke ontginning begint hij met
1.410.000 hectaren. Zijn plan is om feitelijk het
oude systeem van kanalen en afvoerpijpen te
herstellen, met technische verbeteringen, en het
water van den Euphraat te gebruiken om alles
ten westen van den Tigris te besproeien (tot
Koet) en den Sjat-el-Hai, en het water van den
Tigris en zijne zijrivieren voor districten ten
oosten van die lijn te gebruiken. Door het bijvoegen
van 33 percent voor onverwachte uitgaven
bij zijne ramingen voor de kosten van materiaal
en arbeidsloon, en dit totaal te verdubbelen
om de rente op leeningen en afbetalingen te
dekken, komt hij aan £29.005.020 (Turksch) 1)
als de totale onkosten van besproeing en
landbouwkundige werken; en hij schat, dat de
1.410.000 hectaren voor deze sommen in cultuur
gebracht, gewassen voor eene waarde van
£9.070.000 (Turksch) per jaar zullen opbrengen.
In andere woorden, de jaarlijksche winst op de
1) £100 Turksch = ongeveer £0.90 sterling = ƒ11.00.
pagina 98
totale uitgaven zal meer dan 31 percent zijn, en
onder het tegenwoordige tiendensysteem zal
£7.256.000 (Turksch) hiervan bij de eigenaren van
den grond blijven, terwijl £1.814.000 naar de
Regeering gaat. Dit zal het land zelf een netto
winst van 24.9 percent geven op de gezamenlijke
kosten van irrigatie en landbouwwerken, terwijl
het Gouvernement, na £443.000 (Turksch) van
zijne tienden uit te betalen voor onderhoudskosten,
nog een volle 9 percent per jaar ontvangen
zal op de totale onkosten der irrigatiewerken,
waartoe zijn aandeel in de uitgaven bepaald zal
blijven.
De onderneming is daarom, zonder eenigen
twijfel, bijzonder winstgevend voor alle partijen,
die er bij betrokken zijn. Voor de toekomst stelt
Sir William zich nog voor de scheepvaart op den
Tigris 1) door spoorwegen te vervangen en den
geheelen watertoevoer van de rivieren voor
irrigatie-doeleinden vrij te houden. Hij denkt
jaarlijks 375.000 tons graan en 62.500 tons
katoen te krijgen, en raamt de toekomst naar
de uitwerking van het Tsjenab-Kanaal in Noord-Indië –
“een kanaal dat landen doorkruist, die
veel in gemeen hebben met die van Mesopotamië
in hun klimaat en in de condities, waarin
ze zich bevonden, voor de Kanaalwerken uitgevoerd
waren... In zulk een land, dat
1) In zijn onmiddelijk plan stelt hij zich voor den Tigris bevaarbaar te houden, en stelt £48.350 (Turksch) beschikbaar voor verbeteringen.
pagina 99
van Mesopotamië, hebben kanalen in enkele
jaren bijna een millioen inwoners meegebracht,
en de verrijzenis van het land was zoo snel, dat
zelfs het succes bedreigd werd doordat een spoorweg
niet gauw genoeg kon worden aangelegd
om de enorme opbrengst te vervoeren”.
“Een millioen inwoners” – dat is de moeilijkheid.
Arbeidskrachten zijn even noodig als water
voor het verbouwen van gewassen; Sir William's
dammen en kanalen zonder arbeiders om er
profijt van te trekken, zou een enorm verlies
beteekenen in plaats van een winstgevende belegging;
maar uit welk bevolkingsreservoir moeten
die krachten komen? De Duitsche economisten
zijn door de moeilijkheid uit het veld geslagen.
“Het is nutteloos” , zooals Dr. Rohrbach
het uitdrukt, “om 150 à 600 millioen mark in
het repareeren van een kanaalsysteem te
steken, en daarna de landen ongebruikt te moeten
laten liggen met al hunne nieuwe dammen
en kanalen, door gebrek aan landbouwers. En
toch zal Turkije nooit genoeg werkkrachten bij
elkaar kunnen krijgen voor Irak door binnenlandsche
kolonisatie”.1)
Het kan die zelfs niet bij elkaar krijgen voor
de kleine ondernemingen te Konia en Adana,2)
1) Vgl. Wiedenfeld. blz. 62-4.
2) “Die Bagdadbahn”, blz. 57, 61.
pagina 100
en blijkbaar moet de Sawâd zijne toekomstige
landbouwers krijgen van over de grenzen van
West-Azië. Uit Duitschland, hebben vele Duitschers
geopperd; maar Duitsche deskundigen
zetten dat denkbeeld ter zijde. De eerste opmerking,
die Rohrbach in zijn boek over den Bagdadspoorweg
maakt, is, dat Duitsche kolonisatie in
Anatolië onmogelijk is om politieke redenen.
“Geen slechteren dienst”, verklaart hij, “kan
de Duitsche zaak in het Oosten bewezen worden
dan de verspreiding van dit denkbeeld”, en de
opkomst van het Turksche Nationalisme heeft
bewezen, dat hij hierin gelijk had.1) Dan zijn er
nog de Arabische landen;
“Maar zelfs”, vervolgt hij, “indien de
Turken over kolonisatie van buiten-af dachten
in Syrië en Mesopotamië, om het “Arabische"
element in toom te houden” (al weer de politieke
factor), “zou dat ons, Duitschers weinig
helpen, omdat Duitschers slechts in zeer beperkte
deelen van deze landen op den akker
kunnen werken of ander zwaar werk kunnen
verrichten, van wege het klimaat”.
En Duitschland zelf heeft groot gebrek aan
mannen.
“Voor alle toekomstige ontwikkelingen in
Turkije”, schrijft Dr. Trietsch, “zijn niet
enkel wetenschappelijke kennis, kapitaal en
organisatie noodig, maar mannen, en Duitsch-
1) Wiedenfeld, blz. 64.
pagina 101
land heeft geen noemenswaardige hulpbronnen
in mannen om de wereld van den Islam te
ontginnen”.
Dat is een van zijne redenen, waarom hij
Joden wil importeeren, maar de kolonisatie van
Palestina zal geen Joden kunnen missen voor den
Irak. Rohrbach 1) beschikt over de Moehadsjirs
– zij zijn een druppel in den emmer, en niet beter
aan het klimaat aangepast dan de Duitschers
zelven. “Er zit werkelijk niets anders op”,
barst hij in wanhoop uit, “dan Mohammedanen
uit andere landen te importeeren, waar de
klimaattoestanden dezelfde zijn als in den Irak.”
Dat beperkt het veld tot Indië en Egypte, en
brengt de Turksch-Duitsche politiek voor een dilemma.
“Of de kolonisten moeten onderdanen van
eene vreemde Mogendheid blijven, eene oplossing,
die ook maar niet voor een oogenblik
door eenige Turksche regeering overwogen kan
worden, of anders moeten het Turksche onderdanen worden” –
eene voorwaarde, die zoowel voor Indiërs als voor
Egyptenaren en Duitschers onaannemelijk is.
Niemand, die een goed bestuur gekend heeft, zou
het voor het Turksche gezag willen verwisselen
zonder de Capitulaties als een waarborg.
De Turksche Regeering heeft zijn eigen
karakteristiek gezichtspunt. In een memorandum
over spoorwegen en cultuur, in 1909 uitgegeven
1) “Die Bagdadbahn”, blz. 83; vgl. Trietsch, blz. 11.
pagina 102
door het Ministerie van Openbare Werken wordt
een résumé gegeven van Willcocks' plan.
“Met verloop van tijd”, zegt het memorandum,
“moet een veelomvattend plan voor
geheel Mesopotamië ten uitvoer gebracht worden,
maar, afgezien van de quaestie der onkosten,
is het duidelijk, dat de openbare werken,
die het meebrengt, niet gerechtvaardigd zullen
zijn voordat Turkije in eene positie is deze
uitgestrekte districten te koloniseeren, en deze
vraag kan niet overwogen worden, totdat wij
er in geslaagd zijn de Capitulaties kwijt te
raken”.
Dit is de Turksche aanmatiging. Egypte,
bevrijd van de Osmanen, en Indië, waar zij nooit
geheerscht hebben, hebben hun vroegeren rijkdom
van cultuur en bevolking behouden en hebben
meer dan genoeg arbeidskrachten voor het ontginnen
van den Sawâd. Alle middelen zijn daar
om het land tot leven te brengen – het water, de
ingenieur, het kapitaal en de arbeidskrachten;
slechts de Turksche aanmatiging ligt in den weg,
en veroordeelt den Sawâd om dood en onbebouwd
te blijven zoolang die voortduurt.
“De laatste reis, die ik maakte voor ik in
dit land kwam”, schreef Sir William Willcocks
in 1911 te Bagdad, “was op den Nijl, van
Khartoem tot de groote tropische meeren. In
deze verlaten en ondoordringbare streek was ik
met trots vervuld, te denken, dat ik tot een
pagina 103
geslacht behoorde, wiens zonen, zelfs op deze
ongastvrije, eenzame wateren, in weerwil van
duizenden ontmoedigingen streden om nieuwe
woudboomen en nieuwe landbouwproducten in
te voeren en tot op zekere hoogte de levenstoestanden
van de naakte en ellendige bewoners
te verbeteren. Wat zouden niet mijne gevoelens
zijn, indien ik, bij het doortrekken van
de woestijnen en moerassen, die heden vertegenwoordigen,
wat eens de rijkste en
beroemdste streek der wereld was, had moeten
denken, dat ik de nakomeling was van een
geslacht aan wiens handen God voor honderden
van jaren het lot van deze groote landen had
toevertrouwd, en dat mijne landgenooten geen
beter rekenschap van hun rentmeesterschap
konden geven, dan naar twee machtige rivieren
te wijzen, die gedurende negen maanden van
het jaar tusschen woestijnen stroomen, om zich
in de zee te verliezen, en gedurende de overige
drie maanden alles op hunnen weg verwoesten?
Geen krachtsinspanning van Turkije kan te
groot zijn” – het was toen nog meester in den
Sawâd – “om het verwijt uit te wisschen van
deze versmachtende en moede landen, wier
kreten ten hemel stijgen”.
Turkije, dat aanspraak op het heden van
West-Azië maakt, is niets dan een omverwerping
van het verleden en eene belemmering voor de
toekomst.
pagina 104