De Armeense genocide

 /  Nederland  /  Nederlandstalige rapporten  /  Turkije: verleden en toekomst

Turkije: verleden en toekomst

TURKIJE:
VERLEDEN EN TOEKOMST

door
A.J. TOYNBEE

Overgenomen (met aanvullingen) uit
“THE ROUND TABLE”
van Juni 1917

LONDEN:
THE MENPES PRINTING & ENGRAVING CO., LTD.
1917

titelpagina

INHOUD blz.

  1. HET VERLEDEN 1
  2. HET HEDEN 19
  3. DE TOEKOMST 49

pagina 00

TURKIJE: VERLEDEN EN TOEKOMST

I.

WAT is Turkije? Het is een naam, die niets zegt, want geen formule kan de verscheidenheid van landen omvatten, die op de kaart als “Turksch” aangegeven staan: het Hooge Jemen met zijne moessons en tropischen plantengroei; de overhellende rand van de Hedsjas, een woestijn in een woestijnland, dat zich uitstrekt van de Sahara tot Mongolië; de Mesopotamische rivieren, die de woestijn verbreken met een groene streep; de met pijnboomen begroeide bergterrassen van Koerdistan, die Mesopotamië insliten zooals de heuvels van de noord-westelijke grens van Britsch-Indië de groote Vlakten omgorden; de Armenische hooglanden, kaal als de Pamirs, die Mesopotamië met hun sneeuw en ijs voeden en het den grond toezenden, die zijzelve niet kunnen behouden; het Anatolische Schiereiland – een tak van Centraal-Europa met zijne rotsen en mooi geboomte en bergstroomen, maar dat een steppe in zijn boezem koestert nog wederspanniger dan de Hongaarsche Poesta; de kustlanden – Trebizonde en Ismid en Smyrna, zich vastklemmende aan het Anatolische vasteland en Syrië tusschen de woestijn en de zee, maar allen met hun wijnstok en olijven en

pagina 1

scherpe omlijningen, een Middellandsche Zee landschap; en de waterweg van zeeëngten en door land ingesloten zee en weder zeeëngten, die de Middellandsche Zee verbinden met de Zwarte Zee en het Russische hinterland, en die zijn weerga niet heeft in de wereld.

De steden van Turkije zijn zoo verscheiden als de klimaten, en dragen de sporen van de elkaar opvolgende generaties: Adrianopel, gelegen aan een verbindingspunt van rivieren, omgeven door de Thracische duinen, eene vesting sinds de stichting, een welgekozen terrein voor de graven der Osmanische veroveraars; Konstantinopel, de hoofdstad van keizerrijken, waar rassen samenkomen maar zich nooit vermengen, gebieder van handelsrouten, onmisbaar voor het bestaan van onmetelijke gewesten ver over den horizon – het Middel-Europeesch verkeer zuid-oostwaarts over land en het Russische zuid-westwaarts over zee; Smyrna, de haven, vanwaar men heen en weer gaat tusschen Anatolië en de Egeische Zee, een steunpunt op het Aziatische vasteland, dat de Grieken nooit verloren hebben; Konia, tusschen den berggordel en de centrale steppen, waar het oorspronkelijke Anatolië altijd stand heeft gehouden, en zijn ras en godsdienst bewaakt heeft tegen de invloeden van de kust; Aleppo, waar, indien Turkije eene eenheid was, het middelpunt van het Turksche Rijk zou gevonden worden, de stad, waar, indien ergens, de volksstammen van het Naburige Oosten zich vermengd hebben – hunne geschiedenis uitgebeiteld hebben in zijne vestingwallen, van het veelhoekige werk der Hethitische

pagina 2

stichters tot de borstweringen, die de Kruisvaarders wederstonden – en thans een punt halfweg een spoorlijn gelegen, die ontworpen was langs een sinds onheugelijke tijden bestaanden weg, maar die even onvoltooid is als de geschiedenis van Aleppo zelf. Wan met zijn plateau-meer, neerziende op de Mesopotamische vlakten, het schrift harer beschaving in de rotsen gegrift, en toch met een leven apart, als een Zwitsersch kanton en half verwant aan het eindelooze noorden; Bagdad, de incarnatie van het laatste millennium van eene eeuwige stad, die hare ligging verplaatst naarmate de rivieren hare beddingen verleggen – van Seleucië naar Bagdad en van Babylon naar Seleucië, van Kisj naar Babylon – maar die altijd weder herleeft, zoo als Delhi, op enkele parasangen van zijne vroegere ruïnen, in een streek, die een onwederstaanbaar bevolkingsfocus is; Basra te midden van zijne palmbosschen, zoover stroomafwaarts, dat het eigenlijk bij den Indischen Oceaan behoort, de haven, vanwaar Sindbad uitvoer naar het Feeënrijk, en vanwaar uit minder mythische Arabische zeelui hun godsdienst en beschaving verspreidden ver over de Afrikaansche kusten en den Maleischen Archipel; die allen, en dan nog bijna al de heilige steden der menschheid: Kerbela, tusschen den Euphraat en de woestijn, waar, onder het gezag der Sunnieten de Scythen uit Perzië en Indië nog steeds de graven hunner heiligen bezoeken en hunne dooden begraven; Jeruzalem, waar Jood en Christen, Orthodox, Katholiek en Protestant, Armeniaan en Abyssiniër hunne gemeenschappelijke

pagina 3

heiligdommen en aparte wijken hebben; Mekka en Medina in het hart der woestijn, wier roem nooit verder dan de woestijn gereikt zou hebben zonder een bron en een markt en een heiligdom van afgoden en den Profeet, die ze omverwierp; en dan zijn er nog de steden langs de Pelgrimroute (thans door een spoorlijn met Medina verbonden, het dichtstbijgelegen van de Haramein): Beiroet, de haven, met zijne electrische trams en nieuwsbladen, het Smyrna van de Arabische landen; en Damascus, de oase, dat uitziet over de woestijn in plaats van de zee, en een haven niet voor schepen, maar kameelkaravanen.

De namen van deze steden roepen als een tooverspreuk de herinneringen van beschavingen op, die daar tot bloei en daar ook weder tot verval kwamen: Mesopotamië, een groot hart van beschaving, dat heden koud is, maar dat gedurende vijf duizend jaren sterk sloeg, zoodat zijne polsslagen gevoeld werden van Siberië tot de Poorten van Hercules en den smaak en de techniek van het Scandinavische bronzen tijdperk beinvloedden; de Assyriërs, die de politieke marken van Mesopotamie naar het Noorden uitbreidden en ze in eene militaire monarchie veranderden, en het moederland en alle andere landen en volken van den Tigris tot aan de zee vernietigden; de Hebreeuwen, die een wereldgodsdienst ontdekten in hun heuvelland, dat de kust overziet; de Sabaeërs, wier koningin de eerste pelgrimsreize naar Jeruzalem maakte, van Jemen door de Hedsjas, toen Mekka en Medina nog van geen belang waren; de Filistijnen en

pagina 4

Phoeniciërs van de Syrische zeekust, die den Atlantischen Oceaan ontdekten en het te druk hadden om naar de Hebreeuwsche propheten in hun hinterland te luisteren; de Ioniërs, die de Zwarte Zee openden en eene dichtkunst, wijsbegeerte, wetenschap en bouwkunst schiepen, die nog steeds het levensbloed van de onze zijn, voor zij overweldigd werden, zooals de Phoeniciërs voor hen, door eene militaire vastelandsmacht; de Hethiten, die voor het eerst de vruchtbare invloeden van Mesopotarnië naar de Ionische kusten overbrachten – een volk even mysterieus voor zijne tijdgenooten als voor ons, dat onbekend, in de uitgestrektheden van Anatolië rijpte, plotseling een rijk stichtte, dat Mesopotamië inviel en de Syrische valleien koloniseerde, en daarna onderging in den vloedgolf der noordelijke indringers. Al deze volken kwamen op en gingen onder binnen de grenzen van Turkije, bleven voor een oogenblik tijds meester op het wereldtooneel en lieten hunne sporen achter in de geschiedenis der wereld. Er ligt een romantisch waas over hunne namen, een wonderbare verscheidenheid en intensiteit in hun verdwenen bestaan; toch zijn zij niet zoo verscheiden als hunne moderne opvolgers, in wier adem hun bloed vloeit, en wier vooruitzichten slechts overvleugeld worden door hunne daden.

Vóór den oorlog waren er minder dan twintig millioen zielen in Turkije, en sedert dien heeft de regeering zoowat een millioen laten omkomen door moord, verhongering en ziekte. En toch zijn zij, in weerwil van deze duivelsche pogingen voor

pagina 5

uniformiteit, nog steeds de vreemdste verzameling van maatschappelijke en rassentypen, die ooit aan de genade van een enkel gouvernement zijn overgeleverd. Het Osmanische Rijk ontleent zijn naam aan de Osmanen, maar men zou lang kunnen zoeken om er een enkel onder zijne inwoners te vinden. Deze Osmanen zijn een heerschende klasse, slechts inheemsch in Konstantinopel en enkele naburige steden, maar hier en daar geplaatst als officieren en ambtenaren, over de Ottomansche gewesten. Zij zijn voortgesproten uit een stam van Turksche nomaden, sedert de dertiende eeuw gerecruteerd door vrijwillige of gedwongen bekeerlingen uit het Christendom en gekruist met het bloed van slavinnen der halve wereld. Men kan ze ternauwernood een ras noemen. Traditie versterkt door inertie heeft hen gemaakt, wat zij zijn, en ook hunne Turksche taal, waarvan zij zich in staatszaken bedienen en voor eene letterkunde, doch die niet zonder eene infusie van Perzische en Arabische idiomen is, die gezegd worden ongeveer 95 percent van den woordenschat uit te maken.1)

Deze kunstmatige taal is nauwelijks een band tusschen de Osmanische bureaucratie en den Turkschen boerenstand van Anatolië, die Turksche dialecten spreekt, afkomstig van stammen, die het land binnengetrokken waren ten tijde der Osmanen, zoowat twee eeuwen geleden. Deze Turksch-sprekende boerenstand heeft veel in

1) Tekin Alp: “The Turkish and Pan-Turkish Ideal” (Weimar: Gustav Kiepenheuer, 1915). Het percentage is natuurlijk eene overdrijving.

pagina 6

gemeen met de Turksche nomaden, die nog steeds over de centrale Anatolische steppen zwerven en hun bloed zuiver gehouden hebben; want de boerenstand is lichamelijk teruggekeerd naar het type der oorspronkelijke bevolking, die Anatolië sedert onheugelijke tijden bewoond had en alle nieuwkomers absorbeert, die zich met hen op hun bodem vermengen. Er zijn daardoor drie onderscheidene “Turksche” elementen in Turkije, verdeeld door bloed en vocatie en maatschappelijk type; en zelfs indien wij allen, die den een of anderen vorm van Turksch spreken, tot één groep rekenen, is die toch slechts 30 of 40 percent van de geheele bevolking van het Rijk.

De rest zijn vreemdelingen voor de Turken en voor elkaar. Zij, die Arabisch spreken, zijn even sterk in aantal als de Turken, of sterker, maar zij zijn te verdeeld, en hunne eenheid is een probleem voor de toekomst. Er zijn ras-zuivere Arabische nomaden in de woestijn; er zijn Arabieren, die zich in steden of op het land gevestigd hebben, enkelen sedert de laatste generatie, zooals de Muntefik in Mesopotamië, enkelen zoowat een duizend jaren geleden, zooals de Koreish van Mekka, maar die nog steeds het ras-bewustzijn bewaard hebben; er zijn ook Arabieren in naam, die niets meer met het Arabisch gemeen hebben dan hunne taal – zooals het grootste deel van den Syrischen boerenstand en de inwoners van oude bevolkingscentra – zooals Damascus of Bagdad. Vele dezer “Arabieren” in Syrië zijn Christenen, en enkele Christenen, hebben, hoewel zij Arabisch spreken, toch hunne

pagina 7

eigen nationaliteitszin behouden – met name de Roomsch-Katholieke Maronieten van den Libanon – en worden nauwelijks als Arabieren beschouwd door hunne naburen en door zichzelven. Dat is ook waar voor de Druzen, ook nog een overblijfsel van een vroegere bevolking, dat zijne identiteit bewaard heeft onder den dekmantel van den Islam, maar met zulke kettersche opvattingen, dat het eigenlijk een onafhankelijke godsdienst is. En dan de Jemeni's – maar zij zullen zich zeker geraakt voelen over de beschuldiging, want er zijn geen Arabieren, die hunne genealogieën zoo ijverig optellen als zij, maar er is meer Oost-Afrikaansch dan Semitisch bloed in hunne aderen. Het zijn menschen van de nattige, vruchtbare tropen, bruin van huid, en die half-naakt in hunne akkers werken, zooals de volken van Zuid-Indië en Bengalen. En aan de tegenovergestelde grenzen van de Arabisch-sprekende zone zijn er nog brokstukken van eene bevolking, wier taal Semitisch is, maar van vóór het Arabische tijdperk dateert 1) – de Jacobitische Christenen van de Tor-Abdin, en de Nestorianen van de Boven-Zab, die eertijds, onder de Kaliefen, de nijvere Christelijke boerenstand van Mesopotamië waren, maar thans herders en heuvelbewoners onder de Koerden. De Koerden zelven zijn meer verstrooid dan elke andere volksstam in Turkije, en stam tegen stam verdeeld, maar

1) Dat wil zeggen, dat het aan het Arabisch voorafging in deze streek, want op zichzelf en in de oorspronkelijke streek is het Arabisch een even oude taal als de andere Semitische tongvallen.

pagina 8

allen tezamen genomen komen zij na de Arabieren en de Turken in getalsterkte. Er zijn berg-Koerden en vallei-Koerden, landlieden en herders, Koerden, die in hunne oorspronkelijke woonplaatsen aan de oostelijke grenzen gebleven zijn, en Koerden, die zich onder Ottomansche bescherming over de Armenische hoogvlakte verspreid hebben, de Noord-Mesopotamische steppen, de Taurus-valleien en het hinterland van de Zwarte Zee.

Het voornaamste, dat de Koerden in gemeen hebben is het Perzische dialect, dat zij spreken, maar gewoonlijk worden alle gemeenschappen in de Koerdische zone, die niet Turksch of Arabisch zijn en die beleefdheidshalve Moslems genoemd kunnen worden, onder de Koerden gerekend (de Koerden, echter, zijn slechts Moslems aan de opppervlakte). Er zijn groote getalen van deze gemeenschappen: de Dersim hooglanden, in het bijzonder, zijn een ethnographisch museum; “Kizil-Basji” is een algemeene naam voor hun geslacht; maar de Jezidi's zijn, hoewel zij goed Koerdisch spreken, van de rest te onderscheiden door hunne idiosyncratie van den Satandienst onder den vorm van een pauw (Allah, redeneeren zij, is goedaardig en Hem behoeven wij niet gunstig voor ons te stemmen), en zoowel door Muzelmannen als Christenen worden zij verstooten.

Maar niet alle verstrooide elementen in Turkije zijn vereenzaamd of primitief. De Grieken en Armeniërs, bij voorbeeld, zijn, of waren, de meest energieke, intellectueele, liberale elementen in

pagina 9

Turkije, de natuurlijke bemiddelaars tusschen de andere rassen en de westersche beschaving – “waren” beter gezegd dan “zijn”, want het Ottomansche gouvernement heeft meedoogenlooze stappen genomen om juist deze twee meest waardevolle elementen onder zijne onderdanen te verwijderen. De Grieken, die stadsbewoners zijn, blijven nog voortleven in middelpunten, zooals Smyrna en Konstantinopel, maar de Grieksche boerenstand van Thracië en Anatolië is voor het meerendeel over de grenzen verdreven sedert den Tweeden Balkanoorlog. Wat de Armeniërs betreft, is het Gouvernement bezig ze te vernietigen door moord en deportatie sedert April 1915 – zaken-lieden en beroepsmenschen, boeren en herders, vrouwen en kinderen – zonder onderscheid of erbarmen. Het is mogelijk, dat een derde van de Ottomansche Armeniërs thans nog in leven is; een-tiende van hen is veilig binnen de Russische en Britsche liniën. Gelukkig leeft de helft van dit volk en de meerderheid der Grieken buiten de Ottomansche grenzen en buiten het bereik der Osmanische macht.

Om de ontvolking van de landen onder zijn gezag goed te maken, heeft het Gouvernement er gedurende de laatste vijftig jaren Moslemietische immigranten gevestigd uit zijn eigen verloren provincies of uit andere Moslemietische landen, die van heerschers verwisseld hebben. Deze “Moehadzjirs” worden, allen te zamen, op een kwart millioen berekend, voortgekomen uit de meest verscheidene volksstammen – Bosniakken en Pomakken, Tsjetsjens en Circassiërs. Groote

pagina 10

getalen werden kort geleden op de bezittingen van beroofde Armeniërs en Grieken geplaatst. Zij dragen nog bij tot de spraakverwarring, maar zij zijn waarschijnhijk bestemd om geabsorbeerd te worden of uit te sterven. De Circassiërs, in het bijzonder, de ijverigste (hoewel de meest bandelooze) bewaren hunne nationaliteit nog het best, maar zij zwichten het spoedigst voor overplanting, door hunne weigering om hunne Kaukasische kleeren en gewoonten aan Anatolische of Mesopotamische levensomstandigheden aan te passen.

Dit alles is Turkije, en wij komen terug op onze oorspronkelijke vraag: Aan welken gemeenschappelijke factor hebben zij hun naam te danken? Wat heeft deze veelkleurige rok slechts één politieke kleur gegeven? Het antwoord is eenvoudig: Bloed. Turkije, de Ottomansche staat, is geen eenheid, wat betreft klimaat, aardrijkskunde ras of oeconomie; het is eene aanmatiging, opgedwongen door bloedvergieten en geweld wanneer en waar ook de Osmanische regeering macht heeft.

Het is een ingewikkelde aannmatiging. De eerste stoot en de traditioneele methode, waarmede zij uitgevoerd werd, kwam van uit een kleine stam van heidensche Turksche nomaden, die van Centraal-Azië naar Anatolië zwierven in de dertiende eeuw AD. en van den regeerenden Turkschen Sultan van het land een terrein kregen om te kampeeren – Want Anatolië was reeds Turksch twee eeuwen voor de Osmanen op het tooneel verschenen. Maar door hen Osmanen te

pagina 11

noemen, zou men vooruitloopen op het volgende stadium van hunne geschiedenis. Zij werden naar Osman genoemd, den zoon van hun eersten leider, en hij was genoemd naar den derden opvolger van den Profeet – het was een goede Moslemietische naam, en hij nam dien aan bij zijne bekeering tot den Islam en organiseerde zijne heidensche tentbewoners in een geregelden Mohammedaanschen staat in de noord-westelijke heuvelen van Anatolië, op de grenzen van het Christendom. Een stam was in een mark veranderd, en de laatste overgang was van mark tot keizerrijk.

Van af dit tijdstip vertoont de Ottomansche geschiedenis zeldzaam veel overeenkomst met de geschiedenis van de tegenwoordige bondgenooten der Osmanen. De Mark Brandenburg, de Mark Oostenrijk, en de Mark Osman – allen waren zij gesticht als de uitwendige bolwerken van eene beschaving, en allen verhieven zich als middelpunten van militair overwicht over hunne land- en geloofsgenooten op den achtergrond en over de vreemdelingen tegenover hen. De Osmanen waren mogelijk woester in hunne methoden dan de markbewoners van Duitschland – maar nauwelijks even woest als de Duitsche Ridders, die den bodem van Pruisen voor de Hohenzollerns voorbereidden. De Duitsche Ridders roeiden hunne slachtoffers uit; de Osmanen zogen hun het bloed uit door de schatting van mannelijke kinderen, die zij opvoedden als Muzelmannen, en als recruten voor het Turksche staande leger oefenden. Hunne eerste uitbreiding geschiedde ten koste van Christelijk Europa; de hoofdstad werd van een

pagina 12

dorp in de heuvelen naar Broessa aan de Aziatische kust van de Zee van Marmora verlegd, van Broessa over de Dardanellen naar Adrianopel, van Adrianopel naar de keizerlijke stad aan den Bosporus; en met de verovering van Konstantinopel eigenden de Sultans zich de aanmatigingen van het Oostersch Romeinsche Rijk toe, zooals de Habsburgs en Hohenzollerns de zinnebeelden van Karel den Groote en Cesar Augustus.

Byzantium is een zeer machtig element in het Osmanische karakter geworden, nog sterker dan de gewoonten der marken of het instinct van de steppen. Het heeft hun een systeem van administratie voorgeschreven, hunne levensbeschouwing beheerscht en is hun bloed binnengedrongen. Maar de erfenis van “Rûm” is niet de laatste factor in het Turksche Rijk, zooals het heden ten dage bestaat; want nadat de opvolgers van Osman hunne militaire monarchie met bloed en staal gesticht hadden op de ruïnen van een-derde van Europa, wendden zij zich oostwaarts, met een waarlijk oostersch gebaar en overweldigden koninkrijken en landen met de schijnbaar werktuigelijke beweegkracht van alle Aziatische veroveraars, van Sargon van Akkad en Cyrus den Pers tot Jenghis Khan en Timur. De dapperste tegenstander van de Osmanen in Azië was het Anatolische Sultanaat van Karaman – Moslemietisch, Turksch en de rechtmatige erfgenaam van die Seldsjuksche Sultans, die aan Osmans vader het eerste steunpunt in het land hadden gegeven. Osmanen en Karamanen vochten op gelijken voet, maar toen Karaman verslagen was, was er geene

pagina 13

macht meer in Azië, die den vooruitgang der Osmanen kon tegenhouden. De Egyptenaren en Perziërs hadden geen betere kansen tegen de discipline en artillerie der Osmanen dan de laatste Darius tegen de Macedoniërs had. Een of twee veldtochten brachten Sultan Selim den Eerste van den Taurus naar Kaïro; nog een paar veldtochten bij tusschenpoozen, gedurende de zestiende en zeventiende eeuw, wanneer de Turksche legers uit Europa gemist konden worden, verdreven de Perziërs achtereenvolgens uit Armenië en Mosoel en Bagdad. En zoo, bij toeval, als het ware, verkregen de Osmanen, in het nazetten van meer begeerlijke zaken een “Turkije-in-Azië”, alles wat hun nu nog overblijft en het eenige, dat hier voor ons van belang is.

“Turkije-in-Azië” is een voorbijgaand verschijnsel, een soort cocon, waarin de landen van Westelijk Azië zich verpopt hielden, omdat zij uitgeput waren en een winterslaap noodig hadden als eene voorbereiding voor hun herleving. Vele rampen waren hun deel geweest gedurende de laatste vijf eeuwen voor de pop zich ingesponnen had. Het uiteenvallen van het Arabische Kalifaat van Bagdad had tot een eindeloozen onbeteekenenden strijd tusschen de ontelbare kleine Mohammedaansche staatjes geleid; de uitputtende worsteling tusschen den Islam en het Christendom werd nog versterkt door de Kruistochten; en vloedgolven van nomadische indringers, de één nog vernielender en onwederstaanbaarder dan de andere; waren over Mohamme-

pagina 14

daansch Azië geslagen van uit de steppen en de woestijnen van het Noord-Oosten. De Mongolen waren de ergste, die in 1258 Bagdad in asch legden en de coup de grâce aan de beschaving van Mesopotamië toebrachten. En, toen de oorspronkelijke vruchtbaarheid van het Naburige Oosten geruïneerd was, werd de doorvoerhandel tusschen Europa en Indië, die sinds onheugelijke tijden door deze landen geleid was, en de tweede bron van zijne welvarenheid geweest was, het ontnomen door de westelijke zeevaarders, die de oceaanrouten ontdekt hadden. Het lijkkleed der Turksche overheersching viel pas neer, toen alle leven uitgestorven was.

De Osmanen, wier nomadische voorvaderen voor de Mongolen uit Centraal-Azië gevlucht waren, aanvaardden de erfenis, die aan de klauwen der Mongolen ontsnapt was, en vereenigden alle draden van het gezag in Westelijk Azië in hunne handen. De kostbaarste buit van hunne Aziatische veroveringen was het Kalifaat. Hoelakoe, de verwoester van Bagdad had Kalief Moestasim ter dood gebracht, en de laatst overgebleven der Abbasieden hield nog slechts den schaduw van een troon in Kaïro onder de bescherming van den Sultan vn Egypte. Selim, de Osmaan, dwong, toen hij in 1517 Kaïro als veroveraar binnentrok, den toenmaligen Abbasied zijn titel aan hem en zijne opvolgers af te staan, waardeloos als die was. Het was een twijffelachtige titel, door alle Scythen versmaad, en met vijandige blikken door vele Sunnietische heerschers aangekeken, die niet gezind waren om een geestelijken meerdere te

pagina 15

erkenen in hun meest gevreesden tijdelijken mededinger. Maar hoe onbelangrijk ook, was hij toch genoeg om de macht der Osmanen over zijne gewesten te versterken. Kalief van den Islam, zegevierende bewaarder van de Moslemietische marken, en erfgenaam door verovering van het keizerlijke Rûm, kon hij zijne Aziatische provincies gemakkelijk verdedigen; maar de beste waarborg voor zijn troon was de ellende, waarin het land vervallen was. Handel en landbouw gingen ten onder, de bevolking ging hard achter uit, en nomaden trokken nog steeds binnen naar wat eens land in vaste handen geweest was. Het Turksche Gouvernement, dat een slagboom tegen Perzië wilde hebben, moedigde de Koerden aan zich over Armenië te verspreiden; het verwelkomde de Sjammar en Anazeh Arabieren niet zoo geestdriftig, die den Euphraat over trokken omstreeks 1700 en de laatste velden van Mesopotamië in eene wildernis herschiepen; maar het was te machteloos of onverschiilig om ze te verjagen. West-Azië lag braak onder de Ottomansche kanonwielen. Er waren reeds meer zulke onvruchtbare tijdperken in zijn langzaam levenstempo geweest – onder de Perzen, bij voorbeeld, die alle landen en volken van het Oosten in de zesde eeuw v.C. geteisterd hadden, de Grieken voor een oogenblik overschaduwden, zooals de Osmanen Europa overschaduwden, toen halt hielden, te log voor een aanval, maar in schijn onaantastbaar, en eindelijk jammerlijk ineenstortten onder de doordringende speeren van Alexander.

pagina 16

De Osmanen zijn thans aan het verdwijnen, zooals de Achaemeniden voor hen. Gedurende den Bakanoorlog verloren zij hun rijk in Europa en dientengevolge hun prestige als verspreiders van den Islam; de ontwikkeling van een nationaal bewustzijn onder hunne onderdanen, niet het minst onder de Turken zelven, heeft de grondslagen van hun militair rijk aan het wankelen gebracht zooals die van andere militaire rijken waarmede zij verbonden zijn. Zij verbeurden het Kalifaat toen zij den Heiligen Oorlog uitriepen tegen de Gealliëerden – de Moslems opstookten om zich met de ééne Christelijke coalitie tegen de andere te vereenigen, niet tot verdediging van hunnen godsdienst, maar voor de politieke uitbreiding der Ottomansche macht. Zij verloren dien zedelijk, toen de Moslemietische wereld geen acht sloeg op die aansporing; zij verloren hem inderdaad, toen de Sjerif van Mekka zijne aanspraken proclameerde als de rechtmatige bewaarder van de Heilige Steden, het Turksche garnizoen uit Mekka verdreef, en zich bij de andere onafhankelijke vorsten van Arabië aansloot. Alle steunpunten der Ottomansche overheersching in Azië zijn gevallen maar niets maakt zijn doem zoo zeker als de levensadem, die thans over de slapende landen en volken waait en ze weder tot leven opwekt. De opening van het Suez-Kanaal heeft de handelsrouten naar het Naburige Oosten terug gebracht, de democratie en het nationalisme van Europa hebben hunnen invloed over de Aziatische rassen gehad. Wat ook de einduitslag van den oorlog is, een verreikend resultaat is

pagina 17

alrede zeker: er zal een politieke en economische herleving plaats hebben in West-Azië, en de leiding daarvan zal niet in de handen der Turken zijn.

Wij zijn dus getuige van de opening van een nieuw tijdperk van even groot gewicht, indien niet even dramatisch, als Alexanders overtocht van de Dardanellen. Het Turksche gewaad is oud geworden en iets is reeds zichtbaar van de nieuwe vormen die er van onder te voorschijn komen; en de voornaamste kenteekenen zijn onze aandacht wel waard.

pagina 18

II.

HET nieuwe Turksche Nationalisme is de onmiddelijke factor, waarmede wij hebben te rekenen. Het is heel nieuw – nieuwer dan de Jong-Turken, en in scherpe tegenstelling met het oorspronkelijke Jong-Turksche programma – maar het heeft zijne heerschappij reeds gevestigd. Het besloot tot Turkije's tusschenkomst in den oorlog, en het is de sleutel tot de loopende politiek van het Turksche Gouvernement.

De Jong-Turken waren in het begin geen Nationalisten; het “Comité van Eendracht en Vooruitgang” was te goeder trouw opgericht met het doel om alle inwoners van het Rijk te bevrijden en te verzoenen volgens de grondbeginselen van de Fransche Revolutie. Op het Congres van het Comité in 1909 werden de Nationalisten overschreeuwd met den kreet: “Ons doel is organisatie en niets anders”.1) Maar de Jong-Turksche idealen werden spoedig nauwer. Het Liberalisme maakte plaats voor het Panislamisme, het Panislamisme voor het Pantoeranianisme en de “Ottomansche Staatsidee” veranderde van “Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap” in het verturken van niet-Turksche nationaliteiten door geweld.

“Het Fransche Ideaal”, schrijft de Nationalist Tekin Alp in Thoughts on the Nature and Plan of a Greater Turkey, “is in strijd met

1) “The Turkish and Pan-Turkish Ideal”, door Tekin Alp.

pagina 19

de behoeften en toestanden van den tijd.” In tegenstelling, “vertoont de Turksche nationale beweging niet de fouten van vroegere bewegingen. Deze is in elk opzicht aangepast aan het intellectueele peil en de gevoelens van het volk en houdt ook gelijken tred met de denkbeelden van den tijd, die sedert eenige tientallen van jaren het nationaliteitsbeginsel tot middelpunt gehad hebben. Door het Turksche Nationalisme als de grondslag van hun nationale politiek aan te nemen, hebben de Turken slechts een abnormalen stand van zaken verlaten, en zich daarbij op één niveau geplaatst met de moderne volken”.1)

De ontwikkeling van het Nationalisme onder de Turken was een natuurlijk verschijnsel. De beweging begon in het Westen en verspreidde zich vandaar gedurende een eeuw over Midden-Europa, Hongarije en den Balkan, totdat zij van de vroegere onderdanen der Turken tot de Turken zelven doorgedrongen was. Het toeval speelde een groote rol. Het heet dat, Dr. Nazim Bey, bij voorbeeld, de secretaris generaal van het comité van “Eendracht en Vooruitgang”, was geinspireerd door een werk van M. Léon Cahun over de oude geschiedenis van de Turken en Mongolen, dat hij van den Franschen Consul-Generaal te Saloniki ter leen had gekregen, en de beweging was en is nog steeds tot een kleine intelligentsia beperkt. Maar dat is het geval met andere nationale bewegingen, en belet hen niet een groote

1) “The Turkish and Pan-Turkish Ideal”, door Tekin Alp.

pagina 20

macht uit te oefenen. Het Turksche Nationalisme werd na 1909 in het leven gehouden door een kleine groep enthousiasten te Saloniki – hun leider was Ziya Bey, die uit Diarbekir naar het Jong-Turksche Congres gegaan, en een van de eerste bekeerlingen tot de nieuwe ideeën was. Gedurende den Balkanoorlog won de beweging plotseling veld. De schok der nederlaag deed een verlangen naar regeneratie geboren worden; het verlies van Europa deed de Turken naar Azië uitzien, en zij waren getroffen door de daad van eenige vooraanstaande Russische onderdanen van Turksch-Tartaarsche nationaliteit, die, uit rassensympathie, hunne diensten aan het Ottomansche Gouvernement hadden aangeboden in dezen tijd van tegenspoed. Zooals Tekin Alp het uitdrukt:

“De Turken realiseerden, dat zij , indien zij wilden voortbestaan, waarlijk Turksch moesten worden, een volk worden, zichzelven zijn... Het Turksche volk keerde zijn blik af van het verloren grondgebied en zag daarentegen uit naar Toeranië, het ideale land der toekomst”.

Twee jaren later had deze “Neu Orientierung” zich zoo meester gemaakt van het Ottomansche Gouvernement, dat de het in den Europeeschen oorlog sleepte.

Er zijn heel wat gezichtspunten aan den Turkschen horizon. Enkele zijn negatief en niet-politiek, andere practisch en zeer agressief. Zya Bey's volgelingen begonnen met de zuivering van de Turksche taal. Een Turksch dichter had reeds

pagina 21

eerder getracht het buiten de 95 percent (?) van den woordenschat te stellen, dat aan het Perzisch en Arabisch ontleend was, en “zijne gedichten moesten in kleine provinciale nieuwsbladen uitkomen omdat de voornaamste stedelijke couranten ze niet wilden opnemen” . De reeds gevestigde schrijvers in den tradioneelen stijl stelden zich dapper te weer, maar Tekin Alp beweert, dat de Yeni Lisan (Nieuwe Taal) “heden ten dage in het bezit is van eene absolute en onbeperkte autoriteit”. Geleende versmaten zijn geweerd zoowel als geleende woorden, en er is zelfs eene beweging, om het Arabische schrift door een nieuw Turksch alphabet te vervangen – in navolging van de Albaneesche beweging, die vóór den Balkanoorlog zoo hevig door de Turken zelven was tegengegaan. In 1913 kwarn de regeering tusschenbeide door het stichten van een “Turksche Academie” (Turk Bug Derneyl) en het Ministerie van Onderwijs opende een “Instituut voor Terminologie” een “Conservatorium”, en een “Schrijf- en vertaal-comité”. Het programma van Ziya Bey's vereeniging, de Yeni Hayat (Nieuw Leven) hield ook het vertalen van buitenlandsche meesterwerken in als een prikkel tot eene nieuwe nationale letterkunde. Hun geliefkoosd plan was den Koran en de Vrijdagsche preek te vertalen, de Khoetba (Gebed voor den Kalief) in het Turksch op te zeggen, en de Arabische opschriften van de muren der moskeeën 1) te verwijderen; de oogen en ooren der Turksche Moslems moesten van de

1) The Near East, 30 Maart 1917, blz. 507; zie ook Tekin Alp.

pagina 22

besmetting der anti-nationale taal gered worden; maar de campagne tegen het Arabisch ging over in een aanval op den Islam.

“De Turksche Nationalisten”, legt Tekin Alp uit, “hebben sterke pogingen gedaan om den godsdienst zelf te nationaliseeren, en hem den stempel van den Turkschen nationalen geest te geven. Het denkbeeld werd ijverig gesteund door een veertiendaagsch tijdschrift, en een van de edelste taken, die het ondernomen heeft, was de vertaling van den Koran in het Turksch. Dit was een hervorming van de grootste beteekenis. Het is alom bekend, dat de vertaling van den Koran tot nu toe een zonde was geoordeeld. De Nationalisten hebben zich van deze bijgeloovige vooroordeelen afgescheiden en drie vertalingen laten maken, de bovengenoemde en nog twee andere”.

Op dit punt braken de Nationalisten een lans met de Islamdsji's of “clericalen” , zooals Tekin Alp ze noemt.

“Omdat het geschreven staat in den Koran, dat de Islam geen nationaliteiten kent, maar slechts Geloovigen, meenden de Islamdsji's, dat het tegen de belangen en beginselen van den Islam zelf was om zich met nationale quaesties in te laten... Volgens de Nationalisten was de uitspraak in den Koran uitsluitend gericht tegen de zoo menigmaal voorkomende oneenigheden tusschen stammen en partijen

pagina 23

onder de verschillende Arabische rassen”. (Eene hatelijkheid, die eene moderne toepassing heeft.) “Hoewel de Nationalisten zich zelven als de getrouwste volgelingen van Mohammed beschouwen, verbergen zij toch het feit niet, dat hunne uitlegging van den Islam niet dezelfde is als die der Arabieren. Zij beweren, dat de Turken den Koran niet op dezelfde wijze kunnen vertolken als de Arabieren... Hun Godsbegrip is ook verschillend”.

Deze verbazingwekkende Kulturkampf is mogelijk eene herinnering aan bet Duitschland van Bismarck, want het Turksche Nationalisme is doortrokken van vergeten Europeesche stemmingen, en zijne neiging tot Romantiek is even verouderd als die van den Keizer. Het heeft Attila aan het hart gedrukt, en Jenghis Khan, Timur, Oghoez en de rest gerehabiliteerd met de eruditie van een Toeranisch Walter Scott.

“Mijn Attila, mijn Jenghis”, zingt Ziya Gök Alp, “deze heldhaftige figuren, die den fieren roem van mijn geslacht vertegenwoordigen, verschijnen op de drooge bladzijden van de geschiedenisboeken, alsof zij met schande en oneer bedekt waren, terwijl zij in werkelijkheid niet minder zijn dan Alexander en Cesar. Oghoez Khan 1) staat mijne ziel nog nader. Binnen in mij leeft hij nog in al zijn roem en grootheid. Oghoez Khan verheugt en bezielt mijn hart en doet mij vreugdepsalmen zingen.

1) De mythische stamvader van het Turksche ras.

pagina 24

Het vaderland van de Turken is niet Turkije of Turkestan, maar het wijde, eeuwige land Toeranië”.

Het Ministerie van Evkaf (Godsdienstige dotaties) gaf kort geleden een toelage van £T 50.000 ten behoeve van de publicatie van werken over deze helden; men beweert zelfs, dat de studenten aan de Militaire Hoogeschool te Konstantinopel van hunne studiën afgeleid zijn door hunne toewijding aan zulke literatuur, en aan den vooravond van den oorlog schijnt de Professor der Militaire Opvoeding de volgende toespraak te hebben gehouden tot een instructieklasse van reserve-officieren:

“Wij zijn, heeren, vóór alles Turken. Ik vraag mij af, waarom wij Ottomanen genoemd worden, want wie is die Osman, naar wien wij genoemd zijn? Hij was een Turk van den Altai, die met zijn Turksch leger dit land binnendrong. Daarom is het voor ons een grootere eer naar zijn oorsprong dan naar hemzelven genoemd te zijn. Tot nu toe zijn wij misleid door de onwetendheid van onze voorvaderen, en wee die voorvaderen, die ons onze nationaliteit doen vergeten... Weest er van overtuigd, dat de Turksche nationaliteit beter voor ons is, dan de Islam, en rassentrots een der grootste maatschappelijke deugden”.1)

Deze buitensporigheden moet men niet te

1) The Near East, l.c.

pagina 25

letterlijk opnemen. De Jong-Turksche politici zijn, hoewel zij zich aan een Nationalistische politiek gewaagd hebben, niet zoo roekeloos om openlijk met den Islam te breken of den stichter van hunnen Staat te verloochenen. Zij zien duidelijk genoeg, dat het Turksche Nationalisme tot een logisch uiterste doorgevoerd, onvereenigbaar is met de Ottomansche aanmatigingen, en zij zijn het gezichtspunt toegedaan, dat zoo scherp gecritiseerd is door Tekin Alp, “dat alle drie ideeëngroepen – het Ottomanisme, het Islamisme, en de Turksche beweging – naast elkaar en te zamen moeten werken”. Maar met deze uitzondering, volgen zij hunne theoretici, die van hun kant klaar staan om hunne inzichten te staven met een beroep op den Islam. Tekin Alp komt er rond voor uit:

“Zij streefden naar eene oordeelkundige vermenging van godsdienstige en nationale drijfveeren. Zij realiseerden slechts al te wel, dat men niet kon verwachten, dat de nog abstracte idealen van het Nationalisme de massa, de volksklasse, samengesteld uit onontwikkelden en ongeletterden, zou aantrekken. Het werd daarom beter geoordeeld om die klassen onder de vlag van den godsdienst te bereiken”.

Deze zin maakt in een oogopslag duidelijk, wat de drijfveer van de Armenische “Deportaties” was, die Turkije's tusschenkomst in den oorlog op den voet volgden; en een beroemde

pagina 26

Duitsche autoriteit geeft, in een memorandum,1) in 1916 geschreven, die zelfde uitlegging van hun oorsprong.

“Turkije's deelneming aan den oorlog”, schrijft hij, “was aan de Turksche wereld in Konstantinopel onwelkom, wier sympathieën aan de zijde van Frankrijk waren, en ook aan de massa van het volk, maar de Panislamistische propaganda en de militaire dictatuur vermochten allen tegenstand te onderdrukken. De proclamatie van den “Heiligen Oorlog” veroorzaakte een algemeene agitatie van de Mohammedanen tegen de Christelijke elementen in het Rijk, en de Christen-volken hadden spoedig reden te vreezen, dat het Turksche chauvinisme het Mohammedaansche fanatisme zou gebruiken om den oorlog populair te maken bij de groote massa der Mohammedaansche bevolking”.

Het bewijsmateriaal door het Britsche Blauwboek gegeven over de Treatment of Armenians in the Ottoman Empire,2) toont aan, dat deze uitlegging volkonen juist is. De Armeniërs werden niet door de plaatselijke Moslems uit eigen beweging gedood; het initiatief ging geheel van het Centrale Gouvernement te Konstantinopel uit, dat tot de systematische uitroeing van de Armeniërs in het Turksche Rijk besloten had, eene homogene wijze van optreden had uitge-

1) Die, (om begrijpelijke redenen) uitsluitend voor particuliere circulatie gedrukt was.
2) Miscellaneous No. 31 (1916).

pagina 27

dacht, gelijktijdige orders aan de provinciale ambtenaren en gendarmerie gezonden had om die ten uitvoer te brengen en de weinigen, die weigerden te gehoorzamen, had ontslagen. De Armeniërs werden bij elkaar verzameid en door geregelde troepen en gendarmes gedeporteerd; onderweg werden zij door benden Tsjetti's vermoord, hoofdzakeiijk misdadigers, die het Gouvernement voor dit werk had vrijgelaten; toen de Armeniërs vertrokken waren, werd het Turksche gepeupel aangemoedigd om hunne bezittingen en huizen te plunderen, en als de konvooien van ballingen door de dorpen trokken, werden de mooiste vrouwen en kinderen voor geringen prijs verkocht of zelfs voor niets weggegeven aan de Turksche boeren. Natuurlijk nam het Turksche volk de weldaden aan, die het Gouvernement hun aanbood, en natuurlijk verzoende dat hen voor het oogenbiik met den oorlog.

Zoo maakten de Jong-Turken in de Armenische gruwelen het Panislamisme en het Turksche Nationalisme dienstbaar aan hunne doeleinden, maar de ontwikkeling van hunne politiek bewijst, dat het Islamietische element achteruitging en het Nationalistische veld won.

“Na de afzetting van Abdoel-Hamid”, schrijft de reeds genoemde Duitsche autoriteit, “ging het Comité van Eendracht en Vooruitgang steeds meer terug naar de politiek van den Ex-Sultan. Om te beginnen, werd er een krachtige partij-tyrannie georganiseerd. Een macht achter de Regeering nam het officieele

pagina 28

uitvoerende bewind in handen, en de verkiezingen voor het Parlement hielden op vrij te zijn. De aanstelling van de hoogste ambtenaren in het Rijk en van de voornaamste dienaren van de administratie geschiedde bij besluit van het Comité. Over alle wetsvoorstellen moest het Comité eerst beraadslagen en ze goedkeuren, alvorens zij in de Kamer behandeld konden worden. De Staatspolitiek werd bepaald door twee leidende gedachten: (1) Het centralistische idee, dat voor het Turksche ras niet alleen op een overwegende, maar een absolute macht in het Rijk aanspraak maakte, moest tot zijne uiterste consequenties doorgevoerd worden; (2) Het Rijk moest op zuiver Islamietischen grondslag gebouwd worden. Het Turksche Nationalisme en het Panislamistische streven sloten a priori eenige gelijkheid van behandeling voor de verschillende volksstammen en godsdiensten van het Rijk uit, en elke beweging, die het Heil van het Rijk in de decentralisatie of autonomie van de verschillende deelen zocht, werd voor hoogverraad uitgekreten. De Nationalistische en Centralistische neigingen waren niet enkel tegen de verschillende niet-Mohammedaansche nationaliteiten gericht, – Grieken, Armeniërs, Syriërs, en Joden – maar ook tegen de niet-Turksche Mohammedaansche volken – Arabieren, Mohammedaansche Syriërs, Koerden, en het Scythische element onder de bevolking. De afgod van het “Pan-Turkisme” was opgericht, en alle niet-Turksche elementen onder

pagina 29

de bevolking werden aan de strengste maatregelen onderworpen. De krachtige actie, die deze politiek tegen de Albaneezen voorschreef, die voor het grootste deel Mohammedanen waren, en tot op dat oogenblik volkomen aanhankelijk waren geweest aan de regeering, leidde tot het verlies van bijna geheel Europeesch Turkije. Dezelfde politiek lokte ook opstanden in het Arabische deel van het Rijk uit, die een reeks van veldtochten niet bij machte was te onderdrukken. Het conflict met het Arabische element gaat door “–dit werd in 1916 geschreven–” ofschoon de “Heilige Oorlog” het tot op zekere hoogte in den achtergrond geduwd heeft”.

“Het conflict met de Arabieren” – dat was de grootste domheid van de Jong-Turksche politici, en dat zal misschien het machtigste middel tot de oplossing van het Rijk zijn, waarover de Osmanen zoo lang hun wanbeheer uitgeoefend hebben. Het is het onvermijdelijk gevolg van de camarilla regeering en het Pan-Turksche chauvinisme, die thans door het Comité van Eendracht en Vooruitgang vertegenwoordigd worden.

Het Comité bestaat volgens de statuten alleen uit Turken, en de verkiezing van slechts één Arabier werd verworpen. Tekin Alp deelt ons mede:

“De portefeuille van het Ministerie van Handel en Landbouw, dat sedert den tijd van de Constitutie in de handen van Grieken en

pagina 30

Armeniërs was geweest, en kort tevoren aan een Christen-Arabier overhandigd was, is nu eindelijk aan de gedeputeerde voor Konstantinopel Ahmed Nasimi Bey opgedragen, die met Ziya Gök Alp de grondslagen legde van de Turksche Beweging onmiddelijk na de uitvaardiging van de Constitutie. Met ééne uitzondering zijn alle leden van het Kabinet doordrongen van dezelfde denkbeelden en beginselen”.

De Armenische deportaties stelden het Comité in de gelegenheid om de provinciale ambtenaren scherper te controleeren. Vali's, die weigerden de orders uit te voeren, werden door andere vervangen, indien zij flink genoeg waren zich te verzetten; maar gewoonlijk werden zij door de leiders van de plaatselijke Jong-Turksche organisaties geintimideerd, of zelfs door hunne eigen ondergeschikten, en lieten alles maar toe. Middelen om de administratie vol te krijgen met hunne eigen mannetjes waren reeds in het Congres van October 1911 door het Comité besproken, en zij hadden hunne politiek toenmaals in de volgende merkwaardige resoluties 1) neergelegd:

“De formatie van nieuwe partijen in de Kamer of in het land moet onderdrukt worden en het opkomen van nieuwe “liberale ideeën” worden tegengegaan. Turkije moet een waarlijk Mohammedaansch land worden, en Moslemietische ideeën en een Moslemietische invloed moeten overwegend worden. Elke andere gods-

1) Aangehaald door de bovengenoemde Duitsche autoriteit.

pagina 31

dienstige propaganda moet onderdrukt worden. Het bestaan van het Rijk hangt af van de kracht van de Jong-Turksche partij en de onderdrukking van alle antagonistische ideeën...

“Vroeger of later moet de verturking van alle Turksche onderdanen plaats hebben; het is echter duidelijk, dat die niet bereikt kan worden door overreding, maar dat wij de toevlucht moeten nemen tot de wapenen. Het Rijk moet Mohammedaansch in karakter worden, en wij moeten eerbied verzekeren voor Mohammedaansche instellingen en tradities. Aan andere nationaliteiten moet het recht van organisatie ontzegd worden, want decentralisatie en autonomie zijn verraad aan het Turksche Rijk. De nationaliteiten zijn een quantité négligeable. Zij mogen hunnen godsdienst behouden, maar niet hunne taal. De verspreiding van de Turksche taal is een van de machtigste middelen om de Mohammedaansche suprematie te bevestigen en andere elementen te assimileeren”.

De verwarring van doeleinden in deze twee alinea's geeft duidelijk de richting aan, waarin de Jong-Turksche partij zich bewogen heeft. De godsdienst is thans ondergeschikt aan de taal, en de voorrang nog steeds aan de Islamietische formule gegeven, is slechts in schijnbare tegenstelling hiermede, want de Mohammedaansche suprematie wordt op één lijn gesteld met de Turksche Nationale Idee. Zulk eene uitlegging

pagina 32

van het Panislamisme laat geen plaats over voor een Arabische volksstam onder Turksch gezag, en de “Pantoeranische” toespraak van den Turkschen hoogleeraar aan de Militaire Akademie te Konstantinopel had gevolgen, die aan de Arabieren bewezen, wat ook zij konden verwachten van Turkije's tusschenkomst in den Oorlog.

Er waren Arabieren onder de officieren, die de Professor toesprak, en een van hen waagde het te protesteeren.

“Alle Ottomanen zijn geen Turken”, zeide hij, “en indien men het Rijk als zuiver Turksch wilde beschouwen, zouden alle niet-Turksche elementen buiten gesloten zijn in plaats van levende leden van een politiek lichaam uit te maken, dat bekend staat als het Ottomansche Rijk, en den gemeenschappelijken strijd voor het Rijk en voor den Islam te strijden”.

Hierop antwoordde de Professor, volgens het verslag:

“Oschoon gij een Arabier zijt, zijt gij en uw ras onderdanen van Turkije. Hebben de Turken uw land niet gekoloniseerd, en het niet met het zwaard overwonnen? De Ottomansche Staat, waarvoor gij een pleidooi houdt, is niets anders dan een maatschappelijke leuze, waartoe gij de toevlucht neemt, om uwe eigen doeleinden te bereiken. Wat den godsdienst aangaat, die heeft niets te maken met politiek. Wij zullen spoedig in den naam van Turkije en de Turksche vlag voorwaarts rukken, en onzen

pagina 33

godsdienst afwerpen, aangezien die slechts een persoonlijke en ondergeschikte quaestie is. Gij en uw volk moet realiseeren, dat gij Turken zijt en dat Arabische nationaliteit en een Arabisch vaderland slechts zoovele woorden zijn”.

Het heet, dat de Arabische officieren, die tegenwoordig waren, een gezamenlijk protest aan den Minister van Oorlog zonden en het ontslag van den hoogleeraar aanvroegen. Als eenig antwoord zond Enver Bey hen allen naar de loopgraven van de eerste linie.

Het is zeker, dat de Turksche Nationalisten hunne houding tegenover de Arabieren sinds het begin van den Oorlog niet verheeld hebben.

“De Arabische landen”, schrijft Dsjelal Noury Bey in een onlangs uitgekomen werk, “en vooral Irak 1) en Jemen moeten Turksche koloniën worden, waar wij onze taal kunnen verspreiden, zoodat wij die op het juiste oogenblik de taal van den godsdienst kunnen maken. Het is een uiterst dringende noodzakelijkheid voor ons bestaan om de Arabische landen te verturken, want de particularistische nationaliteitsidee is aan het ontwaken onder de jongere generatie der Arabieren en bedreigt ons nu reeds met een groote catastrophe. Hiertegen moeten wij gewapend zijn”.

En Ahmed Sjerif Bey schreef ook als volgt in de Tanin:

1) De vilajets Basra en Bagdad.

pagina 34

“De Arabieren spreken hunne eigen taal en weten zoo weinig van het Turksch af, alsof hun land geen wingewest van Turkije was. Het is de plicht van de Porte hun hun eigen taal te doen vergeten en hun in plaats daarvan die van het volk, dat hen regeert, op te dringen. Indien de Porte die plicht uit het oog verliest, zal zij zich haar eigen grafkuil graven, want indien de Arabieren hunne taal, hunne geschiedenis en hunne gewoonten niet vergeten, zullen zij trachten hun vroeger Rijk weder te herstellen op de ruïnen van het Ottomanisme en van het Turksch gezag in Azië”.

In een Turksche brochure lezen wij, dat “de Arabieren een ramp voor Turkije geweest zijn”, en dat “het strijdros van een Turksch veroveraar beter is dan de Profeet van eenige andere natie”. Dit vlugschrift werd in den Kaukasus verspreid op Turksche regeeringsgskosten als Turksche propaganda.

Maar het beste bewijs voor de oogmerken der Jong-Turken tegenover de Arabieren levert hun tegenwoordig optreden in de Arabische provincies van hun Rijk. In het voorjaar van 1916 maakte een Arabier, die uit Syrië ontvlucht was, eenige feiten in de Egyptische pers bekend, die de Turksche censuur tevoren had weten te verbergen.1) De zaken waren geruïneerd, doordat de

1) Zie het blad Al-Mokattam uit Kaïro, van 30 Maart, 31 Maart, 1 April 1916 (Engelsche vertaling in den vorm van een brochure “Syria during March, 1916,” gedrukt door Sir Joseph Causton & Sons, Ltd., 1916).

pagina 35

Turken al het goud opgeëischt hadden en het volk dwongen in waarde verminderd papier aan te nemen; de bevolking verhongerde en de Turken hadden de Amerikaansche kolonie te Beiroet verboden om onderstand te organiseeren; de nationale gevoeligheid der bewoners werd op kleingeestige wijze aangerand – de spoorwegbilletten, bijvoorbeeld werden niet langer in het Arabisch gedrukt, maar alleen in het Turksch en Duitsch; en spionnen stonden steeds klaar de geringste manifestaties van ontevredenheid aan te brengen. Een Turksche Krijgsraad zat in den Libanon en op het oogenblik, dat onze zegsman Syrië verliet, had die 240 personen onder arrest, 180 onder hen voor politieke redenen. Deze gevangenen waren leidende figuren in Syrië – Christenen en Moslems, zonder onderscheid; want in Syrië, zoowel als in Armenië, ruimden de Turken eerst de leiders uit den weg, voor zij het volk in zijn geheel aanvielen; het meerendeel der Syrische bisschoppen was gedeporteerd of hield zich schuil; in het begin van Maart 1916, werd berekend dat 816 Arabieren in Syrië en 117 in Mesopotamië al reeds ter dood veroordeeld waren en hunne bezittingen geconfiskeerd. Een Turksch officier, die onzen zegsman voor een Turk aanzag, merkte op: “Die Arabieren wenschen ons kwijt te raken en zijn heimelijk in sympathie met onze vijanden, maar wij zijn van plan hen kwijt te raken voor zij de gelegenheid hebben hunne sympathie in daden om te zetten”. Dit overtreft nog wat een Turksch gendarme in Armenië een Deensche pleegzuster toevoegde, die in dienst was

pagina 36

van het Duitsche Roode Kruis: “Eerst zullen wij de Armeniërs ombrengen, daarna de Grieken, daarna de Koerden”.1) Elke niet-Turksche nationaliteit in het Ottomansche Rijk wordt met uitroeiing bedreigd.

Maar de oogmerken der Turksche Nationalisten houden niet op bij de Ottomansche grenzen. Indien zij besloten zijn, het Rijk van alle niet-Turksche elementen te zuiveren, is dat slechts een stap in de richting van verdere uitbreiding over alles wat Turksch is buiten het Rijk. De Turken willen niet alleen vreemdelingen kwijt raken, maar ook een irredenta terugwinnen.

“De Ottomansche Turken”, herinnert Tekin Alp zijne lezers, “vertegenwoordigen thans slechts een-tiende van het geheele Turksche volk. Er zijn op het oogenblik zestig à zeventig millioen Turksche onderdanen van verschillende staten in de wereld, die er zeker in zouden slagen het volk een voorname plaats onder de andere Mogendheden te geven. Ongelukkigerwijze, bestaat er geen verband tusschen de verschillende groepen, die over groote landstreken verspreid zijn. Hunne aspiraties en nationale instellingen houden hen nog verdeeld... Nu dat de Ottomansche Turken uit hun eeuwenlangen slaap ontwaakt zijn, denken zij niet alleen aan zichzelven, maar haasten zij zich om de andere deelen van hun ras te redden, die in de slavernij en onwetendheid leven...”

1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 253.

pagina 37

“Turksch irredentisme kan in de richting van materieele of zedelijke hervormingen geleid worden al naar de omstandigheden aanwijzen. Indien de aardrijkskundige positie de onderneming gunstig is, kunnen de Turken hunne broederen bevrijden van vreemde heerschappij. In het tweede geval, kunnen zij die uitvoeren langs zedelijke of intellectueele lijnen.”

“Het irredentisme, dat andere volken als een luxe mogen beschouwen – hoewel dikwijls een vreeselijke en kostbare luxe – is een politieke en maatschappelijke noodzakelijkheid voor de Turken... Indien alle Turken in de wereld in eene reusachtige gemeenschap waren samengesmolten, zou er een sterk volk gevormd worden, wel waard een belangrijke plaats onder de andere volken der wereld in te nemen”.1)

Dit moge een droom zijn, maar de Jong-Turken hebben de politieke en militaire hulpbronnen van het Ottomansche Rijk gebruikt om dien te verwezenlijken. Op het congres van 1911 werd besloten, dat “immigratie uit de Kaukasus en Turkestan bevorderd moet worden, land gevonden moet worden voor de immigranten, en den Christenen belet om onroerende goederen te verwerven”. Turkije moest eerst versterkt worden door de Turken in het buitenland; in den Europeeschen oorlog zou het opstaan als hun bevrijder. Den dag na de oorlogsverklaring vaardigde het Jong-Turksche Gouvernement een pro-

1) Thoughts on the Nature and Plan of a Greater Turkey.

pagina 38

clamatie uit, waarin de volgende zinsneden voorkomen:

“Onze deelneming aan den wereldoorlog is de rechtvaardiging van ons nationaal ideaal. Het ideaal van onze natie en ons volk voeren ons tot de vernietiging van onzen Moscovitischen vijand, met het doel om daardoor eene natuurlijke grens voor ons Rijk te krijgen, die alle takken van ons ras moet omvatten en vereenigen”.

Toen de oorlog uitbrak, waren de “Dasjnaktzagan” – de Armenenische parlementaire partij in het Ottomansche Rijk – te Erzeroem in een Congres vergaderd. Een deputatie van Jong-Turksche propagandisten 1) kwam en spoorde de Armeniërs aan zich met hen te vereenigen in het aanstichten van een algemeenen opstand in Kaukasië. Zij schetsten hun plan ter verdeeling van Russisch grondgebied; de Tartaren 2) zouden een stuk krijgen, de Georgiërs een ander en de Armeniërs weer een ander; autonomie voor de nieuwe provinciën onder Ottomansche suzereiniteit zou de belooning zijn voor de medewerking. De Dasjnaktzagan hadden steeds met de Jong-Turken samen gewerkt in inwendige politiek, maar zij weigerden aan deze agressieve ondermeming mede te doen. De Ottomansche Arme-

1) Emier Hetsjmat, hun leider, ging vervolgens naar Hamadan in Perzië en organiseerde daar franc-tireur-benden.
2) d.w.z. de Turksch-sprekende bevolking in den Russischen Kaukasus.

pagina 39

niërs, zeiden zij, zouden hun plicht doen als Ottomansche onderdanen gedurende den oorlog, maar zij raadden het Gouvernement aan, den vrede te bewaren, indien dat nog mogelijk was.1) Maar met de Turken viel niet meer te redeneeren, en hun leger was reeds in beweging. De hoofdmacht overschreed de Russische grenzen; een tweede macht trok Noord-Perzië binnen, en drong tot Tabris door. Tabris is de hoofdstad van Azerbaijan, een provincie, waar de meerderheid van de bevolking van Turksche spraak is; en verder, aan de overzijde van de Aras, ligt de Russische provincie Bakoe, die ook een belangrijke Turkschsprekende bevolking heeft en de onmisbare petroleumvelden. Het Turksche veldtochtsplan werd in de war gestuurd door de schitterende Russische overwinning van Sarikamysj. Tegen het einde van Januari 1915 was het Turksche leger weer binnen zijn eigen grenzen teruggekeerd, en in deze buurt is het er ook nooit meer overgekomen. Maar de Jong-Turksche irredentistische ambities blijven bestaan. Gedurende hunne korte bezetting van Noord-Perzië deden zij hun best het Syrische element onder de bevolking uit te roeien – de Nestoriaansche Christenen uit Oermië. Het was hun plan al de niet-Turksche volken, die de Turken in Anatolië van de Turken in Bakoe en Azerbaijan scheiden, kwijt te raken en dit was de tweede drijfveer van de Armenische deportaties, die zij een of twee maanden na het mislukken van hunne militaire plannen ter hand namen.

1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 80.

pagina 40

De Turksche Irredentisten stellen zich voor hun doel te bereiken door middel van bloedvergieten en terrorisme. Tekin Alp is (zooals de meeste Turksche publicisten en politici sedert 1908) een Macedoniër 1) en is diep onder den indruk van de methoden, die andere nationaliteiten daar toegepast hebben om de Turken zelven te onderdrukken.

“Opmerkers”, schrijft hij, “die, evenals ik, Macedoniërs zijn, en evenals ik, ruimschoots de gelegenheid gehad hebben om een grondige kennis op te doen van de irredentische propaganda van de Bulgaren, Grieken, Serven en Wallachijers, kunnen oordeelen over de beteekenis van dit streven naar een nationaal ideaal, en hoe zoet en bezielend het is de grootste gevaren te trotseeren voor zulk eene zaak. Dit kan het best toegelicht worden door enkele levende voorbeelden” (die hij dan geeft)...

“Macedonië is in bloed gedrenkt. Gruwelen zijn hier bedreven, waaraan de gedachte alleen het haar doet te berge rijzen. En toch werden de leiders van deze rooverbenden en leden van de vreeselijke irredentistische organisaties niet door het publiek als wilde roovers, maar als helden beschouwd, die streden voor de eenheid van het volk.

“Zullen de Jong-Turken de zelfopoffering dezer mannen navolgen”?

1) En, evenals andere Jong-Turken, een Jood (“Tekin Alp” is een pseudonym).

pagina 41

Rusland en Perzië zijn het aangewezen terrein voor zulke werkzaamheden:

“In enkele plaatsen is gewone propaganda voldoende, maar op vurig betwist grondgebied moet de toevlucht genomen worden tot de meer gewelddadige maatregelen in Macedonië toegepast. Het naburige Perzië is zonder twijfel het meest geschikte van alle landen met een Turksche bevolking om er de nieuwe ideeën te verspreiden, en het is gebleken, dat eenvoudige propaganda meer dan voldoende is om een bevredigend resultaat op dezen vruchtbaren bodem voort te brengen”.

In Perzië, berekent Tekin Alp, is een-derde van de bevolking van Turksche afkomst. Hij laat de Turksche elementen achtereenvolgens de revue passeeren, en komt tot de conclusie, dat “de geest der administratie Turksch is, en ook de leidende geest der Perzische beschaving, zelfs hoewel zij in Perzische vermomming zijn gehuld” – want thans zijn de kansen gekeerd. “Al die Turksche krijgers en helden, Shah's en Groot Viziers, denkers en geleerden, hebben hun Turksch bewustzijn verloren en hebben zich met de Perzen geassimileerd in schrift, spraak en letterkunde”. Zelfs de dicht op elkaar wonende twee en een half millioen Turksch-sprekende Azerbaijani's schrijven hunne brieven slechts in het Perzisch, en lezen geen Turksche couranten. Hij laat het meest belangrijke feit achterwege – dat deze Turken uit Perzië Scythen zijn, zooals hunne Perzische

pagina 42

landgenooten, terwijl de “Mohammedaansche instellingen en tradities” , waarvoor de Jong-Turksche Partij aan de Ottomansche Turken beloofd heeft “eerbied te verzekeren” van de secte der Sunnieten zijn. Maar het Turksche Nationalisme houdt geen rekening met den godsdienst. Tekin Alp geeft de Turken in Perzië met volle overtuiging “een Turksche ziel”. Zijn model is de Roemenische propaganda onder de Wallachijers in Macedonië, en zijne verwachtingen zijn groot:

“Er is geen macht in Perzië, die zulk eene beweging zou kunnen dwarsboomen, omdat zij niemand kwaad doet. De nationalisatie der Perzische Turken zou zelfs een groote en onverwachte hulp voor het Perzische Gouvernement zijn... Perzië zou zich ten opzichte van de Turksche Regeering geplaatst zien, als Beieren tegenover Pruisen”.

En dit is slechts een stap in de richting van een hooger doel:

“De vereenigde Turken zouden het zwaartepunt van de Islamietische wereld vormen. De Arabieren uit Egypte, Marokko en Tunis, de Perzen, de Afghanen, enz. , moeten volkomen onafhankelijkheid genieten in hunne eigen zaken, maar naar buiten moet de wereld van den Islam een volmaakt vereenigd front toonen”.

De Arabieren uit Noord-Afrika en de Scythen van den Iran mogen de “onafhankelijkheid” die

pagina 43

hun voorgespiegeld wordt, wel op prijs stellen in de “eenheid” die het Turksche Nationalisme reeds aan Syrië, en Irak, Jemen en de Hedsjas aangeboden heeft.

Maar Tekin Alp gaat met Rusland zelfs nog minder zacht te werk. Om de gemeenschappelijke belangen van het Turksche Nationalisme en Duitschland uit te leggen, merkt hij op:

“De Pan-Turksche aspiraties kunnen niet tot volle ontwikkeling en realisatie komen voordat het Moscovische monster verpletterd is, omdat de streken, die het voorwerp van het Turksche Irredentisme zijn – Siberië, de Kaukasus, de Krim, Afghanistan, enz. – nog steeds direct of indirect onder Russisch gezag staan”.

De “en zoo voort” blijkt niets meer of minder dan de provincie Kazan te zijn:

“De alluviale vlakten van de Wolga en de Kama, in Europeesch Rusland, worden bewoond door vier of vijf millioen Turken... De Noordelijke Turken zijn volstrekt niet de meerderen der Ottomansche Turken, maar moeten daarom echter niet onderschat worden. Hun vooruitstrevende economische en maatschappelijke organisatie is in ieder opzicht een groote factor in de nationale beweging.

“Indien het Russische despotisme”, besluit hij, “naar wij hopen, door de dappere Duitsche, Oostenrijksche en Turksche legers vernietigd wordt, zullen dertig à veertig millioen Turken hunne onafhankelijkheid verwerven. Met de

pagina 44

tien millioen Ottomansche Turken zal dit een volk van vijftig millioen vormen, dat een groote beschaviing tegemoet gaat, die misschien met die van Duitschland vergeleken kan worden, waar het de kracht en energie zal hebben steeds hooger te klimmen. In enkele opzichten zal het zeifs de meerdere worden van de ontaarde Fransche en Engelsche civilisaties”.

Dit Nationalisme, dat het heden van Turkije beheerscht, heeft ook over zijne toekomst besloten. Indien zulk eene beweging zich van de Osmanen heeft meester gemaakt, zullen de Osmanen het meesterschap van het Rijk verliezen. Het Turksche Nationalisme leidt thans de Ottomansche Regeering, handhaaft hare pretensies, is meester binnen de grenzen; en hoe benut het die heerschappij? Door een hel van Armenië en Syrië te maken en een nieuw Macedonië in Perzië en het hart van Rusland te ontwerpen. Hiermede toont het Turksche Nationalisme zelf aan, waar de Turk onverdragelijk is en verdwijnen moet, maar het wijst ook aan, waar hij eenig recht tot blijven heeft.

Er zijn onschuidige en opbouwende elementen in, zooals in alle bewegingen van dien aard. Zooals in Europa heeft het de Doode Hand van de Kerk met geweld geopend. Onder zijn invloed heeft het Ministerie van Evkaf, dat de enorme godsdienstige dotaties van Turkije beheert, die fondsen voor de stichting van een nationale bank en bibliotheek aangewend, en het subsidieeren van de nationale bouwkunst. Het heeft ook lagere scholen geopend, in navolging van de vrijwillige

pagina 45

scholen, die door de Christelijke nationaliteiten gesteund worden, in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs; het heeft ook de hervorming van de Moslemietische seminaries (Medresse's) ter hand genomen, die één van de bolwerken der Turksche reactie zijn. De Nationalistische vereeniging Turk Oejaghi genaamd (het Turksche Huisgezin) in 1912 opgericht, neemt het welzijn van Turksche studenten ter harte. Zij bezit thans zestien afdeelingen in verschillende provinciesteden van Anatolië – Turken alleen mogen leden zijn – met aangesloten vereenigingen in den Kaukasus en Turkestan. De Turk Oejaghi organiseert lezingen met lichtbeelden, lezingen over middeleeuwsche Anatolische kunst, en zelfs lezingen door een Turksche dame over het Pantoeranianisme en de rechten der vrouw – men zegt, dat zij Khodsja's 1) in haar gehoor had, en, indien dat waar is, bewijst het zeker, dat de “Islamdsji” geheel open zijn voor nieuwe denkbeelden. Een andere vereeniging, de Turk Güdsji (Turksche Kracht), moedigt lichaamsoefeningen aan evenals de Slavonische Sokols, en er zijn Izdsji's, of Turksche padvinders, onder het beschermheerschap van Enver Bey, die de namen aannemen van “Toeranische” verkenners, den Witten Wolf van het Turksche heidendom op hunne vaandels dragen, en hoera roepen, naar men zegt, niet voor den “Kalief” of den “Padisja”, maar voor den “Khakan”.

Dit mengelmoes van instellingen, ten deele

1) Moslemietisch religieux.

pagina 46

bewondering afdwingend, ten deele belachelijk, zal het Turksche Nationalisme rechtvaardigen, indien het de wedergeboorte van den Anatolischen boerenstand te weeg brengt. De Anatoliërs hebben bijna even hard onder de Ottomansche overheersching geleden, als eenig ander ras dat onder haar juk geraakt is. Zij hebben met hun bloed en lichaamskracht voor het Ottomansche Imperialisme betaald; hunne dorpen zijn verwoest door de syphilis van de garnizoenssteden, en hoe verder de grenzen van het Rijk zich uitbreidden, des te verder van hunne huizen vielen de Anatolische soldaten – in Jemen, in Albanië, in Irak, op de met sneeuw bedekte Armenische hoogvlakte. Twee zaken zijn noodig voor de redding van Anatolië – de beperking van den Turkschen staat tot de landen bewoond door zijne Turksch-sprekende bevolking en het vervangen van de bastaard Osmaansche bureaucratie door een gezondere en democratischer orde. Indien de Geallieerden dit te weeg kunnen brengen, kunnen zij er zonder huichelarij aanspraak op maken, nog eene nationaliteit verlost te hebben; want Anatolië zal ook wedergeboren zijn op den dag van zijne bevrijding van den Ottomanschen cocon, even als Servië en Griekenland en Roemenië en Bulgarije.

Het begin zal moeilijk zijn, als in den Balkan. Welke ook de grenzen mogen zijn, die de Turksche Nationale Staat zal krijgen, zij kunnen niet getrokken worden zonder ook niet-Turksche elementen in te sluiten – de rassengeographie is nergens erg eenvoudig tusschen Bagdad en Weenen – en met het oog op wat de Turksche

pagina 47

rassen-minderheden gedurende den oorlog en vóór dien geleden hebben, moeten degenen, die hem gelaten worden door bindende waarborgen beschermd worden – veel strenger dan de Capitulaties, die, wat dat betreft, slechts de onderdanen van vreemde Mogendheden beschermden. De Capitulaties zijn een vraagstuk op zich zelven. Zij werden door het Jong-Turksche Gouvernement verworpen bij het begin van den oorlog, evenals de overeenkomsten, die het douanetarief regelden. Het valt moeilijk te zien, hoe de Vredes-Conferentie de gruwelijke schendingen van internationale verdragen over het hoofd zal kunnen zien, en de bewering der Jong-Turken, dat het Turksche recht op een Europeesch peil gebracht is, kan een onderzoek niet doorstaan; in tegendeel, nam het Jong-Turksche Congres in 1911 een besluit, dat “de reorganisatie van de administratie van het recht minder belangrijk was dan de afschaffing van de Capitulaties”. Deze moeilijkheden zouden echter met een nieuw en beter Anatolisch Gouvernement geregeld kunnen worden; en wat de rassenquaestie aangaat, mettertijd en met gewaarhorgde verdraagzaamheid voor den godsdienst zal die zich zelve wel oplossen, want er is een ruwe levenskracht in de Turksche taal, en de Grieksche en Armenische minderheid in Centraal-Anatolië heeft het gaandeweg aangenomen in plaats van hare eigen spraak, hoewel deze neiging thans tegengewerkt wordt door de toename van nationale scholen onder de verstrooide voorposten van de twee nationaliteiten in het binnenland.

pagina 48

III.

NA deze overdenkingen kunnen wij Anatolië en het Turksche Nationalisme uit ons overzicht ontslaan. Van hunne heerschappij in Armenië en de landen ten Zuiden van Taurus beroofd, kunnen de Turken proeven nemen in de regeerkunst zonder de tragedies, die hun tegenwoordige overheersching over de menschheid gebracht heeft. De andere landen en volken van West-Azië zullen, zoodra zij opgehouden hebben tot “Turkije” te behooren, weder aan de beschaafde wereld worden teruggegeven. Welke machten zullen hun groei bepalen? Niet, zelfs niet indirect, de ontkroonde Turk, want indien hij niet geweerd werd voor zijne misdaden, zou hij nog gedoemd zijn door zijne onbekwaamheid.

De relatieve hoedanigheden van de verschillende rassen van het Naburige Oosten worden niet betwijfeld. Een Duitsch hoofdonderwijzer aan de Duitsche Realschule te Aleppo, die zijn ontslag vroeg als een protest tegen de Armenische gruwelen in 1915, geeft zijn persoonlijk oordeel als volgt in een open brief aan den Reichstag 1):

“De Jong-Turk is bang voor de Christen-

1) “Ein Wort an die Berufenen Vertreter des Deutschen Volkes: Eindrücke eines deutschen Oberlehrers aus der Türkei, von Dr. Martin Niepage, Oberlehrer an der deutschen Realschule zu Aleppo, z.Zt. Wernigerode.” (Gedrukt in de tweede brochure uitgegeven door het Zwitsersche Comité voor Hulp aan Armenië te Bazel; Engelsche vertaling, “The Horrors of Aleppo” Londen, 1917: Hodder and Stoughton.)

pagina 49

nationaliteiten – Armeniërs, Syriërs en Grieken – om hunne superioriteit op het gebied van beschaving en economie, en hij ziet in hun godsdienst een beletsel voor zijne verturkingsplannen door vreedzame middelen. Zij moeten daarom worden uitgeroeid of met geweld tot den Islam bekeerd worden. De Turken zien niet in, dat zij hierdoor den tak afzagen, waarop zij zelven zitten. En toch wie anders dan de Grieken, de Armeniërs en de Syriërs zal de Turken voorthelpen, volken, die meer dan een vierde van de bevolking van het Rijk uitmaken? De Turken, de minst begaafde van de in Turkije wonende volksstammen, vormen eene minderheid der bevolking, en staan in beschaving steeds nog verre bij de Arabieren ten achter. Waar is Turksche handel, Turksch handwerk, Turksche industrie, Turksche kunst, Turksche wetenschap? Zij hebben zelfs hun recht en hun godsdienst van de onderworpen Arabieren overgenomen, en hunne taal, voor zoover die een litterairen vorm gekregen heeft.

“Wij, onderwijzers, die Grieken, Armeniërs, Arabieren, Turken en Joden voor jaren in Duitsche scholen onderwezen hebben, kunnen het slechts als ons oordeel uitspreken, dat van al onze leerlingen de zuivere Turken de onwilligste en de minst begaafde zijn. Wanneer een enkele Turk eens iets bereikt, kan men zeker zijn, dat in negen van de tien gevallen men met een Circassiër, een Albanees, of een Turk met Bulgaarsch bloed in de aderen, te doen heeft. Volgens mijne persoonlijke ervaring

pagina 50

kan ik slechts voorspellen, dat de echte Turken nooit iets zullen bereiken in handel, nijverheid of wetenschap.

“Ons wordt nu in de Duitsche pers gesproken van den honger der Turken naar onderwijs, en hoe zij zich letterlijk verdringen om Duitsch te leeren. Er is zelfs een gerucht, dat taalcursussen voor volwassenen georganiseerd zijn. Die bestaan zeker, maar wat is het resultaat? Men leest over taalcursussen in een technische school, die met twaalf Turksche onderwijzers als leerlingen begon. Een berichtgever vergeet er echter aan toe te voegen, dat na vier lessen er zich slechts zes leerlingen aanmeldden; na vijf, vijf; na zes, vier; en na zeven slechts drie, zoodat na acht lessen de cursus opgeheven werd door de traagheid der leerlingen voor zij nog goed begonnen was. Indien de leerlingen Armeniërs waren geweest, zouden zij volgehouden hebben tot aan het eind van het schooljaar, ijverig gewerkt hebben, en geëindigd zijn met een eerbiedwaardige kennis van de Duitsche taal”.

Deze uitspraak van een Duitsch onderwijzer, die voor drie jaar in Turkije gewerkt heeft, is vernietigend, en Tekin Alp zelf erkent feitelijk de waarheid van de beschuldiging. “Het is waar”, schrijft hij, “dat het Turksche karakter gewoonlijk de hoedanigheden mist, die onmisbaar zijn voor commercieele of economische ondernemingen, maar die kunnen ontwikkeld worden door een verstandige en methodische opvoeding en organi-

pagina 51

satie”. De eenige “organisatie”, die bij hem opkomt, is de Boycot, die sedert de Revolutie van 1908 bij de Turken populair is.

“Deze oninschikkelijke houding van het Grieksche Gouvernement was een onvoldoende verontschuldiging” , merkt hij op, met betrekking tot den Boycot van 1912. “De werkelijke drijfveer echter, was het verlangen van het Turksche volk naar onafhankelijkheid in het eigen land. De Boycot, die in het begin alleen tegen de Grieken gericht was, werd toen ook tot de Armeniërs uitgestrekt en andere niet-Mohammedaansche kringen, en werd met onverminderde energie uitgevoerd. Deze beweging, die in al zijn strengheid voor verscheidene maanden aanhield, ruïneerde honderden kleine Grieksche en Armenische handelslui... De systematische en gestrenge Boycot is thans ten einde, maar de geest, die hij in het volk geschapen heeft, leeft nog voort... Men kan nu zeggen, dat de beweging voor het herstel van het economische leven van Turkije op den goeden weg is”.

De wezenlijke resultaten van den Boycot van 1912 zijn beschreven door de Duitsche autoriteit, wiens geschrift reeds verscheidene malen in dit artikel is aangehaald. Hij vertelt ons, hoe, onder het beschermheerschap van de Jong-Turksche regeering, vereenigingen gevormd werden, die de Mohammedaansche boeren door vrees-aanjagingen overhaalden hij hen te koopen, als zij naar de

pagina 52

markt gingen, in plaats van bij de Christenen, met wie zij vroeger handel dreven.

“De boeren gingen naar hunne vroegere handelaren”, vervolgt het memorandum, “klaagden over hun lot, en vroegen hun raad hoe zij zich uit de handen van hunne landgenooten konden redden. Zij waren uiterst verheugd, toen de Boycot ten laatste geëindigd was en zij weer van de Grieken en Armeniërs konden koopen, door wie zij goed bediend werden en bij wie zij goede waar voor hun geld kregen”.

Indien de Turksche Nationalisten zich met economische wapenen tevreden gesteld hadden, zou de economische onhandigheid der Turken hen belet hebben om ernstig kwaad te doen; maar door misbruik te maken van de politieke en militaire macht van den Ottomanschen Staat en de jongste gruwelen te bedrijven, hebben zij aan den voorspoed van West-Azië een harden slag toegebracht.

“In geheel Klein Azië, met misschien enkele uitzonderingen”, zegt dezelfde Duitsche autoriteit, “is er geen enkel zuiver Turksche firma in den buitenlandschen handel betrokken. De uitroeing van de Armenische bevolking beteekent niet alleen het verlies van tusschen de 10 en 25 percent van de totale bevolking van Anatolië,1) maar, wat zeer ernstig is, de

1) De schrijver verstaat ook Armenië onder dien term.

pagina 53

verwijdering van die elementen in de bevolking, die economisch het hoogst ontwikkeld zijn en de grootste beschavingscapaciteit hebben...

En dit is het algemeene oordeel van degenen, die op de hoogte zijn.

“Het gevolg van de deportaties”, verklaart de Amerikaansche Consul te Aleppo in een officieel verslag,1) is dat, daar 90 percent van den binnenlandschen handel in de handen van Armeniërs is, het land zich voor den ondergang gesteld ziet. Aangezien het grootste meerendeel der zaken op crediet gedaan wordt, zien honderden vooraanstaande zakenmenschen, niet-Armeniërs, zich voor een bankroet gesteld. In de ontruimde plaatsen, zal geen enkele leerlooier, metaalgieter, hoefsmid, kleermaker, timmerman, pottenbakker, wever, schoenmaker, juwelier, apotheker, dokter, advocaat, of een van de beroeps- of handelsmenschen, met heel enkele uitzonderingen, overblijven, en het land zal feitelijk in een hulpeloozen toestand blijven”.

De Duitsche schrijver dringt nog eens aan op de beschuldiging:

“Het is onmogelijk, koopman te worden door er een te vermoorden. Men kan geen meester in een handwerk worden als men de gereedschappen vernielt. Een schaarsch bevolkt

1) Gedateerd 3 Aug. 1915: Zie Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 548.

pagina 54

land wordt niet vruchtbaarder, indien het zijn nijverste bevolking vernietigt. Men bevordert den vooruitgang der beschaving niet, indien men dat element der bevolking, dat de grootste economische bekwaamheid vertoont, de grootste vatbaarheid voor onderwijs, en de grootste energie op elk gebied, en dat door de natuur bestemd was de brug tusschen het Oosten en het Westen te leggen als de zondebok voor jaren en eeuwen van ongebruikte kansen, de woestijn indrijft. Gij vernielt slechts uw eigen rechtvaardigheidszin indien gij de rechten van anderen met voeten treedt. De populariteit van een onpopulairen oorlog mag tijdelijk bevorderd worden onder de Turksche massa door de vernietiging en plundering van de niet-Mohammedaansche elementen – de Armeniërs bovenal, maar ook, ten deele de Syriërs, Grieken, Maronieten, en Joden – maar nadenkende Mohammedanen zullen, wanneer zij realiseeren welk een schade het Rijk geleden heeft, den economischen ondergang van Turkije bitter betreuren, en tot de conclusie komen, dat het Turksche Gouvernement oneindig meer verloren heeft, dan het ooit veroveren kan” – het is een Duitsch werk – “door overwinningen aan het front”.

“Wij mogen het politieke noodzaak of iets anders noemen”, verklaarde een Amerikaan, die in Anatolië reisde gedurende de deportaties van 1915, “maar in werkelijkheid is het een in naam heerschende kaste, die jaloersch is van een meer vooruitstrevend ras, en door middel

pagina 55

van primitive barbaarschheid zich in de leidende positie tracht te handhaven”.1)

Welke krachten zullen er los komen in Westelijk Azië, als de Turk door zijn lot getroffen wordt? Wie zal de ruïne herstellen, die hij achterlaat?

De Duitschers? Zij hebben zich gedurende de laatste dertig jaren economisch in Turkije ingewerkt. Zij hebben geregelde stoomvaartdiensten georganiseerd tusschen Duitsche en Turksche havens, den omvang van den Turksch-Duitschen handel enorm vergroot, en hunne kapitaalbeleggingen uitgebreid, speciaal in de Ottomansche Staatsschuld en spoorwegondernnemingen. In 1881, toen de Staatsschuld voor het eerst onder de internationale administratie geplaatst werd, had Duitschland slechts 4.7 percent in handen, en hield het de zesde plaats onder de Turksche schuldeischers; in 1912 had het 20 percent, en was het de tweede na Frankrijk.2) Zijne spoorwegondernemingen, eerzuchtiger dan die van eenige andere vreemde Mogendheid, zijn gevolgd door belangrijke concessies-havenwerken te Haidar Pasja en Alexandrette, irrigatiewerken in de oase van Konia en de vlakte van Adana, en het vooruitzicht om de voorraden aan naphtha bij Kerkoek te exploiteeren.3) Dr. Rohrbach, de Duitsche

1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 413.
2) “Die deutsch-türkischen Wirtschaftsbeziehungen”, door Dr. Kurt Wiedenfeld, Professor in de Staatswetenschappen aan de Universiteit van Halle. (Duncker und Humblot, 1915.)
3) “Die Bagdadbahn”, door Dr. Paul Rohrbach (Berlijn, 1911), blz. 43, 44.

pagina 56

specialist over het Naburige Oosten, berekent de winst van den Bagdadspoorweg uit de resultaten van den Russischen spoorwegaanleg in Centraal-Azië. Hij voorspelt den katoenbouw in de streken, die door de lijn toegankelijk zijn geworden, op een schaal, die in belangrijk mate aan de behoeften der Duitsche industrie zal voorzien, en tegelijkertijd eene markt voor Duitsche waren onder de nieuwe katoenplanters zal openen.1) “Toch moet de beslissende factor in den Bagdadspoorweg niet gezocht worden in deze economische overwegingen, maar in een andere sfeer”, raadt hij zijne Duitsche lezers.

Dr. Wiedenfeld legt daar nog den nadruk op.

“De verhouding van Duitschland tot Turkije”, zoo begint hij, “logenstraft de leer, dat alle moderne verstandhoudingen en meeningsverschillen tusschen volken een economischen oorsprong hebben. Wij hebben stellig belang bij den economischen vooruitgang van Turkije... Maar in onze pogingen om Turkije sterk te maken, zijn wij veel meer beinvloed door ons politiek belang als een Staat onder Staten (das politische, das staatlich-machtliche Interesse). Zelfs onze economische werkzaamheid heeft voornamelijk dit doel gegolden, zooals zij ook voor het grootste deel uit de onmiddelijke machtsproblemen van den Turkschen Staat ontstaan is (aus den unmittelbaren Machtaufgaben). Uitsluitend economische overwegingen spelen

1) “Die Bagdadbahn”, blz. 49, 50.

pagina 57

slechts een zeer ondergeschikte rol in de Duitsch-Turksche betrekkingen... Onze gemeenschappelijke politieke doeleinden, en Duitschlands belang bij het open houden van een landroute naar den Indischen Oceaan, zal het meer dan ooit gebiedend voor ons maken, Turkije ook economisch met al onze macht te versterken en het in de gelegenheid te stellen zich een staatslichaam op te bouwen op onafhankelijke economische grondslagen en sterk genoeg om alle aanvallen van buiten-af te trotseeren. De middelen zullen steeds economisch zijn; maar het einddoel van politieken aard”.1)

En Dr. Rohrbach formuleert het politieke einddoel met verbazingwekkende nauwkeurigheid. Na twaalf bladzijden van verhandelingen over de jongste internationale diplomatie brengt hij zijne stelling tot het volgende punt: de Bagdadspoorweg is in verbinding met de spoorwegen van Syrie, en

“Het belang van het Syrische spoorwegsysteem ligt hierin, dat, in geval van nood, het een direct werktuig zou zijn voor het uitoefenen van druk op Engeland... in de veronderstelling dat eens een Duitsch-Oostenrijksch-Turksche samenwerking in de richting van Egypte noodig wordt”.

1) De schrijver legt nog eens den nadruk op dit punt in zijn laatste hoofdstuk: “Alle economische maatregelen, die wij in Turkije zouden nemen, zijn slechts een middel tot het doel, niet een doel in zichzelven” (blz. 77).

pagina 58

In 1911 geschreven, is dit een merkwaardig vooruitloopen op den Turkschen strategischen spoorwegaanleg sedert het uitbreken van den oorlog; maar het doel ligt oneindig ver van de economische regeneratie van West-Azië, en zelfs wanneer de Duitsche publicisten in economische waarden rekenen, verraden zij toch gewoonlijk hunne politieke oogmerken.

“Voor Duitschland komt daarbij nog speciaal in aanmerking”, schrijft Dr. Wiedenfeld bij het bespreken van de landbouwvooruitzichten van het Ottomansche grondgebied, “dat wij voor het grootste deel cultures kunnen hebben, die onze eigen economische hulpbronnen in belangrijke mate zullen aanvullen... In vredestijd zou niemand er natuurlijk aan denken goederen van zulken omvang als landbouwproducten anders dan over zee te vervoeren, maar de Oorlog heeft ons met barbaarsche duidelijkheid getoond hoeveel het voor ons waard kan zijn om in geval van uitersten nood katoen uit Turkije over land in te voeren”.

De economische activiteit van Duitschland in Turkije was dus niet uit op welvaart, maar op macht, niet ten behoeve van den vrede, maar van den oorlog. Door Turkije te ontwikkelen, ontwikkelt Duitschland slechts zijne plannen voor “Mittel-Europa”, met een militaire combinatie, economisch onafhankelijk en die de gewapende

pagina 59

wereld uitdaagt.1) Duitschland stelt belang in Turkije, niet ter wille van zijn prachtig verleden en toekomst, maar om zijn ellendig heden; want Turkije – zooals het is, en slechts zooals het is – is een onmisbare pion op het schaakbord, waar Duitschland zijn spel van wereldheerschappij speelt, of “des staatlich-machtlichen Interessens”, zooals Dr. Wiedenfeld zou zeggen. Daarom ziet Duitschland de landen en volken onder Turksche heerschappij niet uit het oog van hun gemeenschappelijk voordeel en zijn eigen. Het kiest een “stuk” onder hen dat het onder den duim kan houden en zoo de ruit kan beheerschen. Abdoel-Hamid was zijn eerste pion, en toen de Jong-Turksche Partij hem van het schaakbord veegde, nam het hare zijde en hare kleur aan,2) want op de een of andere manier, moest Turkije beheerscht worden of Duitschland zou zijn spel verliezen.

Duitschlands invloed over Turkije hangt af van de handhaving der macht van een verdorven minderheid – veel te zwak en te verdorven om aan het hoofd te blijven zonder de waarborgen van Duitschland, en verdorven genoeg om, als zij van die macht verzekerd is, die ter beschikking van Duitschland te stellen. Een vrije hand in het

1) Wiedenfeld's monographie is een Sonderabdruck van de twee deelen met studiën over de “Wirtschaftliche Annäherung zwischen dem Deutschen Reich u. seinen Verbündeten”, door Heinrich Herkner in opdracht van de Verein für Sozialpolitik, die Naumann's leer predikt.
2) Evenals, langs een meer trapsgewijze proces, de Magyaarsche oligarchie meer dan de Habsburgsche Dynastie het werktuig van den Duitschen invloed over Oostenrijk-Hongrije geworden is.

pagina 60

eigen land in ruil voor diensten in diplomatie en oorlog – die transactie wordt “hegemonie” genoemd, en is zoo oud als de weg naar Rome. Door zijne hegemonie over de Ottomansche Regeering bedreigt Duitschland de Britsche en Russische Rijken van uit al de Turksche grenzen; en met de vrije hand, die hun prijs is, brengen de Jong-Turken aan alle landen en volken binnen die grenzen alle kwaad toe, dat bevorderlijk is voor de handhaving van hunne aanmatigingen.

Zooals Rohrbach en Wiedenfeld aantoonen ligt deze politieke verstandhouding achter alle economische pogingen van Duitschland in West-Azië en wij kunnen zien hoe het hen van hun eigenlijk doel heeft afgeleid. De ligging van den Bagdadspoorweg, bij voorbeeld, was niet gekozen met het oog op de economische belangen van de landen en volken, die hij schijnbaar dient. Dr. Rohrbach geeft toe:

“De Anatolische sectie van den Bagdadspoorweg kan niet als rendabel beschouwd worden. Geheel anders staat het in dit opzicht met de” (Fransche) “lijn van Smyrna naar Afloen Kara Hissar, die den Anatolischen spoorweg met het reeds lang bestaande spoorwegnet in het Westen verbindt... De deelen van Klein Azië, die in de oudheid rijk, bevolkt en welvarende waren, liggen grootendeels ten westen van deze eerste sectie van den Bagdadspoorweg, in het gebied der riviervalleien en der” (Fransche en Engelsche) “spoorwegen, die naar de Egeische Zee leiden”.

pagina 61

“Er zijn andere eens welvarende deelen van het schiereiland”, vervolgt hij, die de Bagdadspoorweg in het geheel niet aandoet” – het Vilajet Sivas en de andere Armenische provinciën. Het Duitsche plan was oorspronkelijk om den spoorweg door te trekken door Armenië van Angora tot Kharpoet, maar Rusland verzette zich heel natuurlijk tegen den aanleg, zoo dicht bij zijne Kaukasische grenzen, van een lijn, die, volgens den aard der Turksch-Duitsche verstandhouding, voornamelijk strategische doeleinden 1) moest dienen, en de lijn moest naar het zuid-oosten omgebogen worden. Dit leidde haar door de meest onvruchtbare gedeelten van Centraal-Anatolië, en bracht in de volgende sectie een langen en duren tunnelaanleg door den Taurus en den Amanus mee.

“Indien men slechts de economische en niet de politieke voordeelen in aanmerking neemt”, geeft Dr. Rohrbach toe, “zou de vraag misschien gesteld worden, of het niet beter zou zijn, zich niet om de Anatolische sectie te bekommeren en den Bagdadspoorweg te Seleucië te beginnen” (aan de Syrische kust). “De toekomstige uitvoerhandel in graan, wol, en katoen zal er zeker met alle macht naar streven de goedkoope zeereis te verlengen en de sectie te verkorten, waarop het dure spoorwegvrachten moet betalen. Het feit, dat de route, die Bagdad met de Middellandsche zeekust in de buurt van Antiochië verbindt, de

1) “Die Bagdadbahn”, blz. 29, 33.

pagina 62

oudste, grootste en nog steeds de meest belovende handelsroute van West-Azië is, is onafhankelijk van alle spoorwegplannen”.

Men moet bedenken, dat een spoorweg, die de route van de Syrische kust tot aan de Perzische Golf zou volgen, meer dan eens door het Britsche Gouvernement ontworpen was. Al omstreeks 1835 was Colonel Chesney uitgezonden om den grond te onderzoeken, en in 1867 was het voorstel overwogen door een commissie in het Lager Huis. Voor de economische ontwikkeling van West-Azië is het zeker een beter plan, maar Dr. Rohrbach baseert “de noodzakelijkheid voor de Oost-Anatolische sectie van den Bagdadspoorweg” op geheele andere gronden.

“De noodzakelijkheid”, verklaart hij, “is gelegen in de militaire belangen van Turkije, die natuurlijk zeer slecht gediend zouden worden” (door Duitsche spoorwegonderneming), “indien troepen niet zonder onderbreking van Bagdad en Mosoel naar de uiteinden van Anatolië vervoerd konden worden, en vice versa”.

De Bagdadspoorweg wordt hier dus erkend een strategisch werktuig te zijn voor de Duitschers en voor de Turken een middel van overheersching – want “vice versa” beteekent, dat Turksche troepen in den kortst mogelijken tijd door de tunnels uit Anatolië vervoerd kunnen worden om de Ottomansche pretensies over de Arabische landen met geweld te handhaven. Uit een militair

pagina 63

oogpunt zijn deze tunnels de meest waardevolle sectie van de lijn; uit een economisch oogpunt zijn ze de duurste en minst loonende. En men had het nog zonder de tweede (en langere) tunnel kunnen stellen, indien de lijn ten zuiden van den Taurus langs de Syrische kust gelegd was. “Economische belangen en financieele overwegingen”, geeft Wiedenfeld toe,1) “pleitten sterk voor aanleg langs de kust, maar – wij moeten heden zeggen gelukkigerwijze – behaalde het militaire gezichtspunt de overhand”. De Turksch-Duitsche verstandhouding belette dus eerst, dat de Bagdadspoorweg aan een Middelllandsche zeehaven begon, en daarna zelfs dat hij de kust bereikte.2) “De ruggegraat van Turkije”, zooals Duitsche schrijvers hem gaarne noemen, verwringt de natuurlijke articulatie van West-Azië.

Nemesis heeft de Duitschers overvallen in de Armenische deportaties – een “politiek doel” van het Turksch Nationalisme, dat de “economische middelen” wegvaagde in de richting van de fijnere politiek van Duitschland... Een of twee maanden voor het uitbreken van den oorlog, verklaarde Dr. Rohrbach, in een openbare lezing:

“Duitschland heeft er groot belang bij contact te krijgen en te houden met het Armenische volk. Wij stellen ons het noodzakelijke en wettige doel den Duitschen invloed in Turkije uit te breiden en te doen wortel schieten,

1) Bladz. 23.
2) Behalve door een zijlijn van Adana naar Alexandretta. Rohrbach (blz. 27, 36, 37) betreurt de economische nadeelen van deze strategische noodzakelijkheid.

pagina 64

niet alleen door militaire missies en spoorwegaanleg, maar ook door het aanknoopen van intellectueele betrekkingen, door het werk der Duitsche Kultur – in één woord, door moreele veroveringen; en wij zijn besloten een vriendschappelijke verstandhouding met de Turken en de andere volken in het Turksche Rijk te bereiken door vreedzame middelen. Ons einddoel is het Turksche Rijk inwendig te versterken met de hulp van Duitsche wetenschap, onderwijs en opvoeding, en voor dit werk zijn de Armeniërs onmisbaar”.

Eenige maanden later moest Duitschland als gedeeltelijke prijs voor Turkije's tusschenkomst in den oorlog de Jong-Turken een “vrije hand” laten in het uitroeien van een volk, dat het onmisbare werktuig zijner Turksche politiek was. Op 9 Augustus 1915, zond de Duitsche Gezant te Konstantinopel een formeel protest in tegen de deportaties, waarin zijne Regeering “alle verantwoordelijkheid voor de gevolgen, die er uit mochten voortvloeien, afwees”. Op 11 Januari 1916 antwoordde de Chef van het Politieke Departement van het Ministerie van Buitenlandsche zaken op een vraag van Dr. Liebknecht in den Duitschen Rijksdag, dat “een gedachtenwisseling over de reactie van deze maatregelen op de bevolking” plaats had, en dat, “verdere inlichtingen niet gegeven konden worden”. En terwijl Duitschland deze “correcte houding” ophield voor de buitenwereld, hielp het Turkije in de vernieling van zijn eigen werk.

pagina 65

Zelfs de gruwelen van 1909 hadden de economische vooruitzichten van het district Adana geschaad, waarvan Dr. Rohrbach 1) zich zooveel voorstelde, want

“Het eerste, wat de Turksche boeren deden, was al de stoomploegen te vernielen en bijna alle dorschmachines (er waren er meer dan honderd), die de Armenische dorpsbewoners geimporteerd hadden voor de verbouwing van de Cilicische viakte”.2)

Door de gruwelen van 1915 werd het economische leven van West-Azië totaal verwoest, en de vruchten van den Duitschen ondernemingsgeest werden in den vloed meegesleept.

“Ik heb hier vóór mij”, schrijft onze Duitsche memorieschrijver, “een lijst van de klandizie van een enkel importhuis te Konstantinopel, dat bijna al zijne bestellingen in Duitschland en Oostenrijk doet. De boeken van deze firma wijzen uitstaande schulden tot op heden aan van £13,922 (Turksch) op naam van 378 klanten in 42 steden in het binnenland. Ten gevolge van de Armenische deportaties kunnen deze schulden niet geïnd worden. De 378 klanten met al hun personeel, goederen en eigendom zijn van de aarde verdwenen. Een enkel eigenaar, die nog in leven is, is nu een bedelaar op den rand van de Arabische woestijn”.

1) “Bagdadbahn”, blz. 60.
2) De Duitsche memorieschrijver.

pagina 66

Te Oerfa hadden philantropisten van alle natiën na de gruwelen van 1896 weeshuizen gesticht en inheemsche industrieën geopend. Aan het Duitsche weeshuis was een tapijtfabriek verbonden met ververij en spinnerij, die Dr. Rohrbach,1) na een persoonlijk bezoek een werk noemt, dat “zoowel uit een nationaal als uit een menschlievend oogpunt volkomen welkom moet worden geheeten”.

“De fabriek”, zegt hij, “geeft niet alleen werk en brood aan meer dan 400 menschen, maar heeft ook een van de meest winstgevende en belovende industrieën van het Oosten verplaatst naar de sfeer, die door den Duitschen spoorweg doorsneden wordt, waar Duitsche belangen overwegend zijn”.

Hij voorspelt, dat de geheele tapijtindustrie van West-Azië “waaruit Engelsche en andere buitenlandsche firma's thans zulke enorme winsten maken”, spoedig om Oerfa heen in Duitsche handen geconcentreerd zal zijn. Uit de rampen van Armenië zijn blijkbaar weldaden voor Duitschland voortgesproten – maar in 1911 voorzag Dr. Rohrbach de catastrophe van 1915 niet.

“De bloei der tapijtindustrie”, schrijft onze Duitsche rnemorieschrijver, “heeft Turkije aan kapitalisten en exporteurs te danken, die bijna allen Armeniërs, Grieken, Joden of Europeanen zijn. Even als de katoenindustrie door

1) “Bagdadbahn”, blz. 39, 40.

pagina 67

Duitschland in Cilicië ingevoerd, is ook de tapijtindustrie in de oostelijke provinciën van de voornaamste werkkrachten beroofd door de Armenische deportaties”.

Ooggetuigen te Oerfa beschrijven, hoe de Armenische gemeenschap daar in 1915 vermoord werd – de derde keer in twintig jaren, en ditmaal werd zij geheel uitgeroeid – en het bewijst de ironie van de omstandigheden, dat Turksche kanonnen bediend werden door Duitsche artilleristen.1)

“Ik kan niets zeggen van de gevoelens der Duitsche officieren in Turkije”, schrijft Dr. Niepage, de Duitsche onderwijzer uit Aleppo. “Ik merkte dikwijls een onheilspellend stilzwijgen of een zenuwachtige poging op om van onderwerp te veranderen, als een Duitscher met warm gevoel en onafhankelijk oordeel in hunne aanwezigheid het vreeselijke lijden van de Armeniërs aanroerde”.

Dit zedelijk bankroet is veel noodlottiger voor de toekomst van Duitschland in West-Azië dan al de materieele verwoesting, die de Armenische deportaties hebben veroorzaakt. Want Dr. Niepage is overtuigd, dat het bloed van de Armeniërs over Duitschland komen zal:

1) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 530. Majoor Graaf Wolf von Wolfskehl, die als adjudant van Fakhri Pasja dienst deed in de Turksche “straf-expeditie” tegen Oerfa, werd door een betrouwbaar onzijdig bewoner van Syrië voor bijzonder schuldig gehouden.

pagina 68

“De leer van de Duitschers”, is de eenvoudige Turksche uitlegging... en fijngevoelige Mohammedanen, Turken en Arabieren kunnen niet gelooven, dat hun eigen Regeering deze gruwelen bevolen heeft. Zij stellen de Duitschers verantwoordelijk voor alle buitensporigheden, want de Duitschers worden gedurende den oorlog in alles als de leermeesters van Turkije beschouwd. De mollahs verklaren in de moskeeën dat de Duitsche officieren, en niet de Verheven Porte, de mishandeling en uitroeing van de Armeniërs bevolen heeft... Anderen zeggen: “Misschien zijn de handen van het Duitsche Gouvernement gebonden door zekere overeenkomsten, die zijne macht beperken, of misschien is het niet een geschikt oogenblik om tusschenbeide te komen”.

“Onze aanwezigheid had geen invloed ten goede, en wat wij zelven konden doen had weinig te beteekenen... De beleedigende bijnaam, “Giaur” klinkt thans weder in Duitsche ooren...”

“Wij beschouwen het als onzen plicht de aandacht te vestigen op het feit, dat ons opvoedingswerk in Turkije zijn zedelijken grondslag en de achting der inboorlingen verbeurt, indien het Duitsche Gouvernement de barbaarschheden niet kan beletten, waarvan de vrouwen en kinderen van de vermoorde Armeniërs te lijden hebben...”

“De schrijver beschouwt, dat er geen sprake van is, dat het ter elfder ure onmogelijk

pagina 69

zou zijn voor de Duitsche Regeering om het Turksche Gouvernement tot rede te brengen, indien zij wezenlijk den vloedgolf der verwoesting wilde stremmen...”

“Indien wij voortgaan de Christenmoorden als een inwendige aangelegenheid van Turkije te behandelen, die slechts van belang voor ons is, omdat het ons de vriendschap der Turken verzekert, moeten wij de orientatie van onze Duitsche Kulturpolitik wijzigen. Wij moeten ophouden Duitsche onderwijzers naar Turkije te zenden, en wij, onderwijzers, moeten ophouden onze leerlingen in Turkije te spreken over Duitsche dichters en philosofen, Duitsche cultuur en Duitsche idealen, om niet eens te spreken van Duitsch Christendom.”

“Drie jaar geleden ben ik door het Ministerie van Buitenlandsche zaken als een leeraar in het middelbaar onderwijs naar eene Duitsche School te Aleppo uitgezonden. De Pruisische Provinciale School-commissie te Maagdenburg drukte mij bij mijn vertrek speciaal op het hart om mij het vertrouwen waardig te betoonen, dat men in mij gesteld had, door mij verlof te geven deze betrekking te vervullen. Ik zoude mijne plicht niet nakomen als een Duitsch ambtenaar en een geaccrediteerd vertegenwoordiger der Duitsche cultuur, indien ik er in toestemde het stilzwijgen te bewaren tegenover de gruwelen, waarvan ik getuige was, of lijdelijk toe te zien, terwijl de leerlingen aan mijn last toevertrouwd in de woestijn gedreven werden om van honger om te komen...”

pagina 70

“De gebeurtenissen, waarvan een ieder hier getuige is geweest gedurende de laatste maanden hebben een smet achtergelaten op het Duitsche wapen in den geest van de Oostersche volken”.

Wat zal er in West-Azië voor Duitschland na den oorlog overblijven? Mogelijk zal het zijn handel behouden, ofschoon Wiedenfeld erkent, dat de “uitwisseling van handelsartikelen tusschen Duitschland en Turkije nooit grootte afmetingen heeft aangenomen” en, dat “de Duitsche uitvoerhandel in het geheel geen vraag heeft voor de voornaamste artikelen van den aard, die Engeland, Oostenrijk en Rusland exporteeren” – tenzij wij daaronder ammunitie en ander oorlogsmateriaal rekenen.1) Met uitzondering van dit laatste artikel, zal deze Duitsche handel waarschijnlijk door blijven gaan en toenemen, maar de Duitsche hegemonie, gegrondvest op spoorwegonderneming en herverzekerd door “moreele overwinningen” zal nauwelijks de Ottornansche overheersching overleven.

Gelukkig zijn er andere vertegenwoordigers der cultuur, andere inheemsche nationaliteiten, andere openingen voor economische ontwikkeling, die in West-Azië zullen blijven als de Turk en de Duitscher verdwenen zijn, en die er tegen opgewassen zullen zijn de ruïne te herstellen, die zij achter zullen laten.

Voor meer dan een eeuw heeft de Amerikaansche Evangelische Zending daar werk verricht, dat

1) Waar Wiedenfeld den nadruk oplegt, blz. 19, 22.

pagina 71

het grootst mogelijke contrast oplevert met de Duitsche Kulturpolitik van de laatste dertig jaren. Een zendeling, uitgezonden om de eerste wegbereiders af te lossen, ontving de volgende instructies van de Amerikaansche Commissie:

“Het doel van onze zending in de Oostersche Kerk is, ten eerste de kennis en den geest van het Evangelie onder hen te doen herleven, en ten tweede, door middel hiervan op de Mohammedanen invloed uit te oefenen... De Oostersche Kerken hebben den bijstand van hunne broederen in het buitenland noodig. Ons doel is niet om hen omver te werpen: gij wordt niet naar deze Kerken gezonden om proselyten te maken. Laat de Armeniër, indien hij dat wil, een Armeniër blijven, de Griek een Griek, de Nestoriaan een Nestoriaan, de Oosterling een Oosterling... Gij hebt alleen met de fundamenteele leer en plichten van het Evangelie te maken”.1)

In dezen geest hebben de Amerikaansche zendelingen gewerkt. Zij hebben geen oorlogsschepen achter zich, geen diplomatieken steun, geen politieke eerzucht, geen economische concessies. Als brengers van het Evangelie was hun eerste stap den Bijbel te vertalen in alle levende talen en gangbare schriften van het Naburige Oosten. Voor de Bulgaren en Armeniers was dit het begin van hun moderne literatuur, maar de

1) “Leavening the Levant”, door Rev. J. Greene, D.D. (Boston, 1916: The Pilgrim Press), blz. 99.

pagina 72

jaloezie van de Orthodoxe en Gregoriaansche geestelijkheid was natuurlijk opgewekt. Inheemsche Protestantsche Kerken werden op eigen initiatief en niet op dat der zendelingen opgericht. Zij werden door de zendelingen in zelfbestuur onderwezen en naarmate zij zich van het eene centrum naar het andere uitbreidden, groepeerden zij zich in vereenigingen met jaarlijksche vergaderingen om hunne gezamenlijke belangen te bespreken. De zendelingen moedigden hen ook aan om financieel onafhankelijk te worden, en in 1908 waren de bijdragen van de Inheemsche Kerken tot de algemeene onkosten van de zending tweemaal zoo groot als die van de Arnerikaansche Commissie.1) Het Turksche Gouvernement erkende zijne Protestantsche onderdanen in 1853 als een godsdienstig lichaam (Millet), en in weerwil hiervan werd de jaloezie van de nationale kerken overwonnen. Want het werk der Amerikanen bepaalde zich niet tot de nieuwe Protestantsche gemeenschap. De vertaling van den Bijbel leidde tot opvoedkundig werk; zij legden de grondslagen van het middelbare onderwijs in West-Azië, en hunne scholen en “colleges” – nog steeds de eenige instellingen van dien aard – worden bezocht door Gregorianen zoowel als Protestanten, Moslems zoowel als Christenen, Moslemietische meisjes zoowel als jongens. Toen zij in meer afgelegen streken doordrongen voegden zij ook de geneeskunde bij hunne andere

1) Hierin zijn natuurlijk de subsidies aan hospitalen en onderwijsinrichtingen, en de salarissen van de zendelingen zelven niet begrepen.

pagina 73

werzaamheden, en hunne hospitalen, zoowel als hunne scholen, waren de eerste op dat gebied. En dit alles werd op zoo bescheiden wijze tot stand gebracht, dat de omvang er van nauwelijks door de Amerikanen zelven wordt gerealiseerd. In de drie Turksche zendingen, die Anatolië en Armenië – heel Turkije, met uitzondering van de Arabische landen – omvatten, waren er, aan den vooravond van den oorlog, 209 Amerikaansche zendelingen met 1.299 inlandsche assistenten, 163 Protestantsche Kerken met 15.348 leden, 450 scholen met 25.922 leerlingen; “Constantinople College” en 6 andere “colleges” of inrichtingen met middelbaar onderwijs voor meisjes; “Robert College” aan den Bosporus en 9 andere “colleges” voor mannen en jongens; en 11 ziekenhuizen.

Toen de oorlog uitbrak, scheen die ook alles te zullen wegvagen. De Protestantsche Armeniërs werden, niettegenstaande zij in naam vrijgesteld waren, gedeporteerd en vermoord evenals hunne Gregoriaansche landgenooten; de jongens en meisjes werden weggevoerd van de Amerikaansche “colleges”, de verpleegsters en patienten uit de ziekenhuizen; leegstaande gebouwen werden “gerequireerd” door de Turksche autoriteiten; de zendelingen zelven leden bijna even groote verliezen door typhus en lichamelijke uitputting in hunne toewijdende pogingen om een deel te redden voor de vernieling, als andere overeenkomstige werkkrachten op de Europeesche slagvelden. De Turksche Nationalisten wenschten zich geluk dat het Amerikaansche werk in West-

pagina 74

Azië verwoest was. Een Konstantinopelsch nieuwsblad 1) prijst een lezing door een lid van den Duitschen Rijksdag, die zich tegen “alle zendingsondernemingen in het Turksche Rijk” verklaarde, in de volgende woorden:

“De opheffing van de scholen, opgericht en geleid door kerkelijke zendingen of door individuen van vijandelijke nationaliteiten, is een even belangrijke maatregel als de afschaffing van de Capitulaties. Dank zij deze scholen, waren vreemdelingen in staat een grooten moreelen invloed op de jeugd van het land uit te oefenen, en hadden zij fetelijk hare geestelijke en intellectueele leiding in handen. Door het sluiten van deze scholen heeft de Regeering een einde gemaakt aan een toestand, die even vernederend als gevaarlijk was”.

Maar den geest der zendelingen konden zij niet vernietigen.

“Toen de Armeniërs gedeporteerd werden”, schrijft een zendeling, “en wij zonder werk en vrienden achterbleven, besloten wij naar ons land terug te keeren en een vacantie te nemen om gereed te zijn, na den oorlog, waar ook, heen te gaan”.2)

Na den oorlog zullen de Turken in Anatolië

1) Hilal, 4 April 1916, aangehaald in Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 654-6.
2) Miscellaneous No. 31 (1916), blz. 309.

pagina 75

misschien nog verblind genoeg zijn om hunne beste vrienden te weren, maar in Armenië zullen de Amerikanen, als de Turk verdwenen is, meer dan hun vroeger arbeidsveld vinden, want Armenië zal zeker onder den een of anderen vorm herrijzen. De Turken zijn er niet in geslaagd het Armenische volk uit te roeien. De helft leeft in Rusland, en Armenische kolonies zijn over de geheele wereld verstrooid van Californië tot Singapore. Zelfs binnen de Ottomansche grenzen is de uitroeiing niet volkomen, en de Arabische woestijnen zullen hunne levenden terug geven, zoowel als de herinnering van hunne dooden. De betrekkingen tusschen Armenië en de Russische democratie zullen niet meer moeilijkheden opleveren, dan die met Finland en Polen, zijne grenzen kan men niet voorzien, maar zij moeten de Zes Vilajets omvatten – aan wie zoo dikwijls door het Europeesch Concert hervormingen toegezegd waren, en die steeds weder overgelaten werden aan de wraaknemingen van het Turksche Gouvernement – zoowel als de Cilicische hooglanden en er moet een toegang tot de zee zijn. Eén ding is zeker, dat, welk land hun ook teruggegeven wordt, de Armeniërs de hulpbronnen zooveel mogelijk zullen benutten, want terwijl de stadsbewoners de kooplieden en werklieden van West-Azië zijn, is 80 percent van het volk landbouwers.

Wat de Amerikanen voor Armenië gedaan hebben, deden de Franschen voor Syrië.1) Er

1) Hoewel het werk van de Amerikaansche Presbyteriaansche Zending te Beiroet niet vergeten moet worden.

pagina 76

zijn een half millioen Katholieke Maronieten in Syrië, en sedert de zeventiende eeuw is Frankrijk de beschermer van het Katholicisme in het Oosten geweest. In 1864, toen er troebelen in Syrië waren, en de Maronieten lastig gevallen werden door het Turksche gezag, landde Frankrijk een legercorps en verzekerde het de autonomie van den Libanon onder een Christelijk gouverneur. Maar de Fransche invloed blijft niet bepaald tot de provincie van den Libanon. Overal in Syrië zijn er Fransche geestelijke, wereldlijke en Joodsche scholen. Beiroet en Damascus, Christelijk en Moslemietisch – want er is meer godsdienstige verdraagzaamheid in Syrië dan in de meeste landen van het Naburige Oosten – zijn beide onder de betoovering van de Fransche beschaving; en Frankrijk is de voornaamste economische macht in het land, want Fransche ondernemingsgeest heeft de Syrische spoorwegen aangelegd. Het lijden van Syrië gedurende den oorlog is al reeds beschreven; de Jong-Turken hebben beslag gelegd op de spoorwegen en den Libanon zijne autonomie ontnomen; zelfs Rohrbach betreurt het feit, dat “slechts enkele van de hoogere ambtenaren in Syrië zijn gekozen uit de inheemsche bevolking van het land, terwijl bijna allen, te beginnen bij den Kaimakam, uit Konstantinopel gezonderd zijn”, en hij schrijft aan deze politiek “de stemming tegen de Turken, die vooral bitter is te Damascus” toe. Dit is Rohrbach's omschrijving voor het Arabische Nationalisme, dat zijn eigen heer en meester zal zijn, wanneer de Turken verwijderd zijn. De toekomstige positie en grenzen van

pagina 77

Syrië kunnen wij in dit stadium van den oorlog evenmin voorspellen als die van Armenië; toch zijn ook hier enkele neigingen duideljk. In den een of anderen vorm zal Arabisch Syrië zijne banden met Frankrijk aanhouden, en zijne toenemende bevolking zal niet langer door wanbestuur tot emigratie gedwongen worden.

Syriërs en Armeniërs zijn gedurende de laatste vijf-en-twintig jaren geëmigreerd, en gedurende hetzelfde tijdperk zijn de Joden, wier geboorterecht in West-Azië zoo oud als het hunne is, naar het land hunner vaderen teruggekeerd – niet omdat de Ottomansche overheersching minder hard op hen drukte dan op andere begaafde volken, maar omdat niets erger kon zijn, dan de toestanden, die zij achter zich lieten. Want deze Joodsche emigranten kwamen bijna allen uit het Russische grondgebied, de haard en de hel van het moderne Jodendom. De beweging begon eigenlijk na den moord op Alexander II in 1881, die de mogelijkheid van hervormingen in Rusland zes-en-dertig jaren terug zette. De Joden waren de zondebokken der reactie. Nieuwe wetten beroofden hen van hunne laatste burgerlijke rechten, pogroms van het leven zelf; zij kwamen in Palestina als vluchtelingen, en tusschen 1881 en 1914 zijn zij in aantal van 25.000 tot 120.000 toegenomen.

Het meest merkwaardige resultaat van deze beweging was de oprichting van bloeiende landbouwkoloniën. Hun strijd om het bestaan was hard, de wegbereiders waren studenten of handelslieden uit het Ghetto, niet gewend aan een leven

pagina 78

in de open lucht en onbekend met de toestanden van het Naburige Oosten; Baron Edmund de Rothschild steunde hen geldelijk van 1884 tot 1899; daarna nam de “Palestine Colonisation Association” hen over, en ontdekte het geheim van welslagen in zelf-bestuur en wetenschappelijke methoden.

Elke kolonie wordt thans door een verkiesbaren raad van inwoners beheerd met commissies voor onderwijs, politie en arbitratie van geschillen, en zij hebben coöperative vereenigingen georganiseerd, die hen onafhankelijk van tusschenpersonen maken in den afzet van hunne waren. Hunne productie is snel in omvang en waarde toegenomen door de industrie en de schranderheid van den gemiddelden Joodschen kolonist, sinds kort bijgestaan door een landbouwkundig Proef-Station te Atlit bij Haifa, dat de inlandsche plantensoorten verbetert en andere acclimatiseert.1) Er bestaat een “Palestine Land Development Company”, die land in groote bezittingen koopt en ze in kleine perceelen aan individueele kolonisten verkoopt, en een “Anglo-Palestine Bank” , die voorschotten doet aan nieuwe kolonisten als zij hun bezit betrekken. Als een gevolg van deze wijze politiek is het aantal nederzettingen tot ongeveer veertig gestegen, met 15.000 inwoners in het geheel en 45.000 Hectaren

1) Zie “Zionism and the Jewish Future” (Londen, 1916: John Murray), blz. 138-170; voor de landbouwkundige machinerie op de Modelboerderij van het Nationale Joden Fonds te Ben-Sjamen, zie men het verslag van den Duitschen Vice-Consul te Jaffa voor 1912.

pagina 79

land, en deze cijfers geven nog niet eens een juist denkbeeld van de belangrijkheid van de kolonisatie-beweging. De 15.000 Joodsche landbouwers maken slechts 12½ percent van de Joodsche bevolking in Palestina uit, en 2 percent van de geheele bevolking van het land; maar zij zijn het werkzaamste, verstandigste element, en het eenige element, dat snel aan het toenemen is. Het land, dat zij in eigendom hebben, beslaat slechts 2 percent van de totale oppervlakte van Palestina; maar het is 8 à 14 percent van de geheele verbouwde oppervlakte, en er zijn uitgestrekte onverbouwde streken, die de Joden kunnen en zullen ontginnen, naarmate zij in aantal toenemen – zoowel door verdere kolonisatie als door natuurlijke vermeerdering, want de eerste generatie van kolonisten heeft alreeds bewezen, dat zij in het Beloofde Land met groote snelheid kunnen toenemen. Palestina begint reeds iets van zijn vroegeren voorspoed terug te krijgen onder deze Joodsche kolonisten. Zij hebben Artesische putten geboord, dammen gebouwd voor het vergaderen van water, de malaria bestreden door rioleering en eucalyptus plantaties en wegen aan gelegd vele kilometers lang. In 1890 was een Acre (40½ Are) besproeibaar land te Petatsj-Tikweh, de eerste kolonie, £3 12 shilling waard, in 1914 £36, en de jaarlijksche handel van Jafta steeg van £760.000 tot £2.080.000 tusschen 1904 en 1912. “De landbouw-beweging komt het geheele economische leven ten goede”, schreef de Vice-Consul te Jaffa in zijn rapport voor 1912, en er bestaat geen gevaar, dat het Arabische element,

pagina 80

naarmate de immigratie toeneemt, het onderspit zal moeten delven. Er zijn slechts alleen Joodsche kolonies aan de overzijde der Jordaan, waar de Hauran – onder het Romeinsche Rijk een korenland met een twaalftal steden – toegankelijk geworden is door den spoorweg en weder op de ploeg wacht.

Maar zal de immigratie aanhouden, nu, dat de Jood uit Rusland met één slag in een vrij burger van een democratisch land veranderd is? Integendeel zal zij waarschijnlijk zelfs toenemen, want West-Rusland is verwoest zoowel als bevrijd, en de Joden van Duitschland hebben een vernuftige politiek op dit vooruitzicht gebaseerd, die aldus door Dr. Davis-Trietsch uit Berlijn wordt uiteengezet.1)

“Volgens de laatste statistieken spreken ongeveer 12.900.000 van de 14.300.000 Joden in de wereld Duitsch of Joodsch (jüdisch-deutsch) als hun moedertaal... Naar zijne taal, kultuurrichting, en handelsconnecties is het Joodsche element uit Oost-Europa een aanwinst voor den Duitschen invloed... In zekeren zin zijn de Joden een Oostersch element in Duitschland en een Duitsch element in Turkije”.

Duitschland mag niet erg op zijne verwantschap met deze verloren Germaansche stammen

1) “Die Juden der Türkei” (Leipzig, 1915: Veit u. Comp.). Vlugschrift Nr. 8 van de serie van het Deutsches Vorderasienscomitee: “Länder u. Völker der Türkei”.

pagina 81

gesteld zijn, maar Dr. Davis-Trietsch geeft een satirische uiteenzetting van zulke bezwaren:

“Het was vroeger het vaste argument tegen de Joden, dat “alle volken” ze met dezelfde vijandigheid beschouwden, maar de oorlog heeft aan de Duitschers zulk een grooten overvloed van bijna universeelen haat bezorgd, dat de vraag, wie de meest verachte onder de volken is, thans misschien wel, – te oordeelen, niet naar de rechtvaardigheid en billijkheid, maar de hevigheid en uitgebreidheid van het vooroordeel – ten nadeele van de Duitschers gewijzigd is.

“In deze weinig benijdbare mededinging naar den prijs van den haat, heeft Turkije ook een woordje te zeggen, want de “Unspeakable Turk” is een rhetorische gemeenplaats der Engelsche politiek geworden”.

Na dus de Joden van de menschheid afgezonderd en ze met den Duitscher en den Turk aan de kaak gesteld te hebben, zet de schrijver hunne functie in het Turksch-Duitsche systeem uiteen:

Tot nu toe heeft Duitschland zich heel weinig bekommerd over de Joodsche emigratie uit Oost-Europa. Menschen in Duitschland hebben nauwelijks gerealiseerd, dat het rijk der Engelsche taal en het daarmee gepaard gaande economische stelsel zich uitbreidt door den jaarlijkschen exodus van ongeveer 100.000

pagina 82

Duitsch-sprekende Joden naar de Vereenigde Staten en Engeland, terwijl een Duitsch bezit naar evenredigheid in waarde afneemt...

“De Oorlog kwam op een oogenblik, dat het Jodendom van Oost-Europa bezig was ontworteld te worden, en hij heeft die catastrophe enorm verhaast. Galicië en de westelijke provincies van Rusland, die tezamen meer dan half de Joden der wereld bevatten, hebben meer van den Oorlog te lijden gehad dan eenige andere streek. Joodsche huisgezinnen zijn bij honderden en duizenden uit elkaar gedreven, en het lijdt geen twijfel, dat er ten gevolge van den oorlog een emigratie van Oost-Europeesche Joden op ongekende schaal zal plaats hebben...

“Het zal een probleem voor Duitschland zijn, wat met deze Oost-Europeesche Joden aan te vangen... Het kan niet langer de Duitsche grenzen eenvoudig voor hen sluiten, en met het oog op de moeilijkheden, die het gevolg zouden zijn van eene migratie in het groot van Oostersche Joden naar Duitschland, zullen de Duitschers zeker een uitweg verwelkomen, in de emigratie dezer Joden naar Turkije – een oplossing, die buitengewoon met de belangen van alle drie betreffende partijen strookt...

Daarna opent zich voor hem een wijder visioen:

“De Duitsch-sprekende Joden in het buitenland zijn een soort van Duitsch-sprekende

pagina 83

provincie, die wel waard is aangekweekt te worden. Negen-tiende van de Joodsche wereld spreekt Duitsch, en het overige leeft voor het meerendeel in de Islamietische wereld, die Duitschlands bondgenoot is, zoodat er goede gronden zijn om van een Duitsch protectoraat over het geheele Jodendom te spreken”.

Door deze exploitatie van antipathieën denkt Dr. Trietsch de Joden uit Oost-Europa over West-Azië te verspreiden als “cultuur-mest” voor een Duitsche oogst; en indien de Joodsche migratie naar Palestina niets meer dan een stroom van vluchtelingen gebleven was, zou hij misschien in zijn oogmerk geslaagd zijn. Maar in de laatste twintig jaren is deze Joodsche beweging een positieve zaak geworden – niet langer een vlucht uit Oost-Europa maar een herinnering aan Zion – en het Zionisme heeft alrede de politiek, die Dr. Trietsch vertegenwoordigt, uitgedaagd en verslagen. “Het doel van het Zionisme”, kondigde het Bazelsche Programma, opgesteld door het eerste Zionistisch Congres in 1897, aan “is het stichten voor het Joodsche volk van een openlijk en wettig verzekerd tehuis in Palestina”. Want het Zionistische Jodendom is een volk, en om te worden zooals andere volken moet het een vaderland hebben. In de Joodsche Koloniën in Palestina zijn zij niet slechts een geslaagde maatschappelijke onderneming, maar het zichtbare symbool van een staatslichaam. De stichting van een nationale universiteit te Jeruzalem is een einddoel voor hen evenals de economische ont-

pagina 84

wikkeling van het land, en hun grootste succes was de herleving van het Hebreeuwsch als de levende taal van de Joden van Palestina. Dit bracht hen in conflict met de neiging tot germaniseeren. In 1907 werd een middelbare school met veel succes te Jaffa geopend op het initiatief van Joodsche onderwijzers in Palestina, met het Hebreeuwsch als de onderwijstaal; maar in 1914, toen een Joodsche polytechnische school te Haifa werd opgericht, weigerde het Duitsch-Joodsche Hilfsverein dat een leidende rol gespeeld had, te volgen en stond er op, dat zekere onderwerpen in het Duitsch onderwezen zouden worden, niet alleen in de Polytechnische school, maar ook op de andere scholen van het Hilfsverein. Het gevolg was een afscheiding van leerlingen en onderwijzers. Er werden zuiver Hebreeuwsche scholen geopend; de Zionistische organisatie gaf officieelen steun; en de germaniseerende partij werd gedwongen in eene schikking toe te stemmen, die inderdaad een overwinning voor de Hebreeuwsche taal was.

Dr. Tretsch zelf erkent die schikking, maar geeft het denkbeeld niet op:

“Het was zeker onmogelijk van de Spaansch en Arabisch-sprekende Joden 1) te verwachten, dat zij in hun eigen Joodsche land zich aan de hegemonie van de Duitsche taal zouden onder-

1) De Spaansch-sprekende Joden in Turkije zijn afstammelingen van de vluchtelingen, aan wie het Turksche Gouvernement in de zestiende eeuw eene schuilplaats gaf; de Arabisch-sprekende Joden zijn sedert 1908 door de Zionisten uit Jemen naar Palestina gebracht.

pagina 85

werpen... Slechts het Hebreeuwsch kon de algemeene moedertaal van de verstrooide elementen van het Jodendom worden, die uit alle landen van de wereld naar Palestina terugtrokken. Maar... naast het Hebreeuwsch, waar zij meer en meer op gesteld zijn, moeten de Joden een wereldtaal (Weltsprache) hebben, en die kan slechts Duitsch zijn”.

Een ieder, die bekend is met de taalverordeningen van Midden-Europa zal voelen, dat dit denkbeeld een bedreiging verbergt. Wat gebeurt er in Palestina gedurende den Oorlog? Dr. Trietsch deelt ons mede, dat het Turksche Gouvernement voort is gegaan met de “naturalisatie” van de Joden van Palestina, en dat de “plaatselijke doorvoering van dezen maatregel niet zonder troebelen gegaaan is, die buiten de perken van dit vlugschrift vallen” . Een veelbeteekenend gevolg was het verschijnen in Egypte van vluchtelingen uit Palestina, die daar een Zionistisch muilezelcorps bij elkaar brachten en den veldtocht van Gallipoli meemaakten. Wat zijn de vooruitzichten van Palestina na den oorlog? Indien de Turksche overheersching voortduurt, is de bedreiging van het Turksch-Nationalisme 1) en

1) Dr. Trietsch geeft toe, dat Joodsche kolonisatie in Palestina werd tegengehouden, doordat de “leidende Fransche en Britsche Joden onder den indruk bleven van de Armenische moorden” (van 1895-7), zooals zij door de anti-Turksche Fransche en Britsche pers werden voorgesteld... In werkelijkheid waren de slachtingen van Armeniërs in Konstantinopel een overtuigend bewijs, dat de Joden in het Turksche Rijk veilig waren, want... geen haar van het hoofd van een Jood werd aangeraakt”. Men vraagt zich af, hoe hij den “indruk” van 1915 zal bezweren.

pagina 86

den Duitschen wrevel 1) eene ernstige zaak. Maar indien de Turk en de Duitscher verdwijnen, zijn er Zionisten, die Palestina graag een Britsch Protectoraat zouden zien met het vooruitzicht om zich in een Britsch wingewest te ontwikkelen. Zeker, indien de Joodsche koloniën vooruit willen gaan, moeten zij ontheven worden van de zorgen om hunne eigen politie te moeten onderhouden, hunne eigen wegen aan te leggen, en de andere lasten, die onder het Turksch gezag op hen drukken, en dit kan alleen verzekerd worden door een betere openbare administratie. Wat de Britsche zijde der zaak betreft, laat ons daarover Dr. Trietsch hooren.

“Er liggen mogelijkheden in een Duitsch protectoraat over de Joden, zoowel als over den Islam. Kleinere nationale eenheden dan de 14½ millioen Joden zijn in staat geweest Duitschland een ingrijpend kwaad toe te brengen of hoogst belangrijke diensten te bewijzen, en terwijl de Joden geen nationalen staat hebben, doen hunnne verspreiding over de geheele wereld, hun hoog beschavingspeil en hunne eigenaardige bekwaamheden hen meer gewicht in de

1) Al in 1912 verried de Duitsche Vice-Consul te Jaffa zijne ontstemming over den vooruitgang van het Zionisme. Hij geeft inderdaad toe: “het afnemen van den handel van verleden jaar zou nog grooter geweest zijn, dan het was, indien de economische penetratie van Palestina niet door een idealistische factor versterkt was in den vorm van het Zionisme”, maar hij ergert zich over de “nationale ijdelheid der Joden” die het raadzaam maakt voor Duitsche firma's om hunne advertenties in Palestina in de Hebreeuwsche taal en in Hebreeuwsch schrift te doen verschijnen.

pagina 87

schaal leggen dan menige grootere nationale groepen, die een eigen land bewonen”.

Andere Mogendheden dan Duitschland zullen die mogelijkheden misschien ter harte nemen.

Hier hebben wij dan volken, die uit het verleden opgestaan zijn om te doen, wat de Turken niet kunnen en de Duitschers niet zullen doen in West-Azië. Er valt veel te doen – rechtshervorming, om wettige bevrijding van de Capitulaties te verkrijgen; hervormingen – in het aanslaan en innen van landbouwtienden, die sedert een eeuw door elken kenner der Ottomansche administratie veroordeeld zijn; agrarische hervormingen om het eigendomsrecht der boeren te redden, dat in Syrië, in ieder geval, ernstig in gevaar is; een ware ontwikkeling van economische hulpmiddelen; bevordering van het onderwijs zonder onderscheid van sekten en nationaliteiten. Maar de Joden, Syriërs en Armeniërs zijn tegen hunne taak opgewassen en met de hulp van vreemde natiën op wie zij kunne rekenen, zullen zij die zeker volbrengen. De toekomst van Palestina, Syrië en Armenië is dus verzekerd; maar er zijn andere landen – die eens even vruchtbaar, voorspoedig en dicht bevolkt waren – die niet alleen hun rijkdom, maar hunne inwoners onder de Ottomansche overheersching verloren heen hebben. Die landen hebben niet genoeg levensgeest meer in zich om die zelven terug te winnen, en moeten naar het buitenland uitzien voor hun herstel.

Indien gij over den Euphraat gaat, over de

pagina 88

Bagdadspoorbrug, betreedt gij een uitgestrekt landschap met steppen zoo maagdelijk voor het oog als eenige andere prairie aan de overzijde der Mississippi. Slechts de tells (aardverhoogingen) waarmede het bezaaid is, getuigen van de dichtheid van zijne vroegere bevolking – want het noorden van Mesopotamië was eens zoo dicht bevolkt en vol van rijkdommen, dat Rome en de heerschers van Iran zeven eeuwen om zijn bezit vochten totdat de Arabieren het van beiden veroverden.

De spoorweg voert thans tot Nisibin, de Romeinsche grensvesting zoo heldhaftig verdedigd en met zulk eene bitterheid in het hart overgegeven, en gaat langs Dara, dat de Perzen nooit konden innemen. Ten westen ligt Oerfa – Eddesa genoemd door de legers van Alexander naar hunne Macedonische stad van stroomende wateren 1); later de zetel van een Christelijk Syrische beschaving, wier zendelingen in China en Travancore gehoord werden; nog beroemd gedurende de Arabische heerschappij voor zijne Veronica en 300 kerken; en voor een oogenblik aan het Christendom teruggegeven als de hoofdstad van een vorstendom van Kruisvaarders totdat de Mongolen het vertrapten en de Osmanen het een naam voor eene slachting maakten.

Van Oerfa tot Nisibin kunnen er weder akkers zijn. Het klimaat is niet veranderd, en waar de Bedawi zijn tent opslaat en den grond omwoelt is er een spoor van de oude vruchtbaarheid. Slechts

1) Edessa, naar het Thracisch βεδύ = Slavonisch voda.

pagina 89

anarchie heeft den landbouw geweerd; want sedert de Ottomansche heerschappij over het land kwam, is het een strijdperk voor rooversstammen geworden – Koerden uit de heuvelen en Arabieren uit de woestijn, die nu eens vechten, dan weder hunne kudden weiden, bondgenootschappen aangaan en weder verbreken, maar die steeds den landman van de vruchten van zijn arbeid berooven.

“De bevolking, d.i. de boerenstand”, voorspelt Dr. Rohrbach, “zou met vreugde, zoo gauw zij slechts van het leven en van haar eigendom zeker is, zich tot diep in de woestijn uitbreiden en nieuw land onder de ploeg brengen; dorpen zouden niet bij dozijnen, maar bij honderden in weinige jaren tijds uit den grond verrijzen”.

Op het oogenblik is de landbouw beperkt tot de Armenische heuvelen – een onzekere groene boog van Aleppo tot Mosoel. Maar de spoorlijn gaat recht door het verlaten centrum van het land, dus een koorde vormende, en als de Turksch-Duitsche belangen haar niet langer beletten te Aleppo met een Syrische haven verbonden te worden, zal het een werkelijk belangrijke sectie van het Bagdadsysteem worden. De spoorweg is de eenige kapitaalonderneming, die Noord-Mesopotamië noodig heeft, want er is voldoende regenval voor den plantengroei zonder kunstmatige besproeing. Bevolkings-reservoirs zijn het eenige noodige. De Koerden, die hier voor den

pagina 90

winter komen om hunne kudden te weiden, zou men misschien kunnen overhalen er te blijven – reeds hebben zij zich in de westelijke districten neergezet en zich een goeden naam verworven voor hun vlijt; de Bedawin, meer wispelturige landbouwers, zouden zich zuidwaarts langs den Euphraat kunnen vestigen, en mettertijd zal het overschot van de boerenbevolking uit Armenië en Syrië hierheen komen. Zij zullen den eenen akker na den andere verbouwen, maar tenzij een sterkere stroom van immigratie naar het land geleid wordt, zal het pas na heel wat geslachten zijn ouden voorspoed terug krijgen; want in de negende eeuw onzer jaartelling betaalde noordelijk Mesopotamië een even groote schatting aan Haroen-al-Rasjid als Egypte; en zijn katoen beheerschte de markten der wereld.1)

Zuidelijk Mesopotamië – de Irak van de Arabieren en het Babylonië der Grieken – ligt even verlaten als het noorden, maar in alle andere opzichten is het er mee in contrast. Het ziet uit op de Perzische Golf, en Rohrbach geeft ongaarne toe,2) dat de natuurlijke weg voor den handel over den Tigris naar Basra is en niet stroomopwaarts naar Alexandrette. Het heeft niets in gemeen met de Middellandsche Zee, noch handel, noch regenval, en elke droppel water voor den landbouw moet uit de rivieren komen; maar in hun natuurlijken staat zijn de rivieren erger dan de

1) Mousseline is genoemd naar Mosoel, en katoen (in het Grieksch, Latijnsch, Arabisch, en Turksch) bombyx of bambuk, naar Bambyke (Moembij).
2) “Die Bagdadbahn”, blz. 38.

pagina 91

droogte. De watertoevoer is zeer afwisselend – ongeveer acht maal zoo groot in April als in October; de rivieren verzanden voortdurend of hollen zich andere beddingen uit; en wanneer geen menschelijke hand tusschenbeide komt, herscheppen zij de helft van het land in eene woestijn, en de andere helft in een moeras. Toch is de bodem, als die goed besproeid wordt, een van de rijkste der wereld, want Irak is een reusachtige alluviale delta, meer dan 800 K.M. van het eene einde naar het andere, die de Tigris heeft aangeslibt in wat oorspronkelijk het hoofd van de Perzische Golf was. De Arabieren noemen het den Sawâd of Zwarte Aarde, en het is een treffende overgang van de kale ruggen van Arabië en den Iran, die zijne flanken omgeven, en van het noordelijke steppenland, waar het plotseling voor in de plaats treedt – te Samarra, wanneer men den Tigris afvaart, en te Hit aan den Euphraat. De steppe kan niet vergeleken worden met den Sawâd wat vruchtbaarheid betreft, maar de Sawâd geeft zijne rijkdommen niet zoo gemakkelijk op. Om iets meer dan een wildernis van stof en modder te worden, moet het op groote schaal ontgonnen worden en eene machtige bevolking hebben – reusachtige krachten, die voor reusachtige winsten werken. In eene zeer verschillende omgeving voorschaduwde het ons moderne levensrhythme al vier duizend jaren geleden, en keerde daarna weder terug tot de verlatenheid, vijf eeuwen voor het Industrialisme begon, dat het weder zal bevolken.

De Sawâd werd werd eerst in cultuur gebracht door menschen, die alreeds de metalen beheerschten,

pagina 92

een schrijfsysteem, en een ontwikkelden godsdienst hadden – minder beschaafde menschen zouden nooit de taak begonnen zijn. De Soemeriërs, leefden in het vierde millennium vóór Christus op tells, opgehoogd boven het waterpeil; elke tell was een stad-staatje, met eene eigen regeering en eigen goden, want centralisatie was het eene noodige voor een land en de Soemeriërs voltooiden hun werk niet. De Semieten van het Arabische plateau brachten die centralisatie. Sargon van Akkad en Naram Sin beheerschten den geheelen Sawâd al in 2500 v. Chr.; Hammoerabi regeerde het in 1900 van uit Babylon; en de hoofdstad is sinds dien nooit meer dan 95 K.M. verlegd. Babylon aan den Euphraat en Bagdad aan den Tigris zijn de eenige punten vanwaar uit de Sawâd beheerscht kan worden. Juist er boven vertakken zich de eerste irrigatiekanalen van de rivieren, en daar tusschen komen de rivieren op een afstand van 56 K.M. bij elkaar. Het is het gunstigst gelegen punt voor de regeering en voor ingenieurswerk.

Hier veranderden vervooruitziende ingenieurs en sterke regeerders de wateren van Babylon in levende wateren, en de Sawâd werd een groot beschavingscentrum, dat arbeidskrachten absorbeerde – Soemeriërs en Amorieten en Kassieten en Aramaeërs en Chaldaeërs en Perzen en Grieken en Arabieren – en de resultaten van den arbeid teruggaf – graan en wol en Babylonische gewaden, uitvindingen die nog steeds in onze machinewerkplaatsen gebruikt worden, en gevoelens, die nog in onzen godsdienst tot uitdrukking komen.

pagina 93

“Het land”, schrijft Herodotus,1) “die het in al zijn fleur zag, heeft een weinig regen, en die voedt het koren aan zijne wortelen; maar het gewas rijpt er tot den oogst door water uit de rivier – niet zooals in Egypte, door de overstrooming van de velden, maar door menschelijken arbied en sjadufs.2) Want Babylonië is evenals Egypte een netwerk van kanalen, waarvan het grootste bevaarbaar is. Het is op verre na het beste korenland der aarde van alle landen, die ik ken. Er worden geen pogingen voor boomkweeking gedaan – vijgen of wijnstok of olijven – maar het is zulk een prachtig korenland, dat de gemiddelde oogst twee-honderd-voud en drie-honderd-voud is in de beste jaren. De boekweit en de gerst zijn een goede vier vingers breed in den halm en de gierst en de sesam groeien er zoo hoog als boomen – maar ik zal u de afmetingen niet geven, die ik gevonden heb, omdat ik weet, dat voor een ieder, die Babylonië niet bezocht heeft en deze feiten omtrent den plantengroei niet voor zich zelf gezien heeft, zij totaal ongeloofelijk zouden lijken”.

In een harnas van irrigatie-kanalen waren de Tigris en de Euphraat even sterke productieve machten geworden als de Nijl en de Ganges, de Yangtse en de Hoang-Ho.

1) Boek I, hoofdstuk 193.
2) Cf. Sir William Wilicocks: “The Irrigation of Mesopotamia”, blz. 5 (Londen, 1911: Spon).

pagina 94

“Dit”, voegt Herodotus er nog aan toe,1) “is de beste bewijsvoering, die ik kan geven van den rijkdom der Babyloniërs: al de landen waarover de Koning van Perzië regeert, moeten, naast hunne belastingen in geld ook nog voor het onderhoud van de hofhouding en het leger des konings in natura bijdragen. Door deze belasting wordt de koning voor vier van de twaalf maanden onderhouden door Babylonië en gedurende de overige acht door de rest van Azië te zamen, zoodat de Assyrische provincie in rijkdom gelijk staat met een derde van geheel Azië”.

Het “Azië”, waarover de Achaemenieden regeerden, omvatte Russisch Centraal-Azië en Egypte, zoowel als het tegenwoordige Turkije en Perzië, en Egypte onderhield volgens dezelfde schatting slechts het plaatselijke Perzische garnizoen.2) Zijn bijdrage in geld was ook minder – 700 talenten in vergelijking met de 1.000 van Assyrië; en ofschoon de cijfers misschien niet beslissend zijn, omdat de Perzische “provincie Assyrië” zich waarschijnlijk zoowel over de noordelijke steppen als over den Sawâd uitstrekte, is het zeker, dat onder het Arabische Kalifaat, toen Irak en Egypte voor de tweede keer in hunne geschiedenis provincies van een keizerrijk waren, Irak alleen 135 millioen dirhems (francs) jaarlijks aan Saroen-al-Rasjid's schatkist betaalde en Egypte niet meer dan 65 millioen,

1) Boek I, hoofdstuk 192.
2) Herodotus, Boek III, hoofdstuk 91.

pagina 95

zoodat duizend jaren geleden de productiviteit van den Sawâd meer dan dubbel die van den Nijl was.

Een andere maatstaf voor de hoedanigheid van het land zijn de afmetingen van zijne steden. Herodotus geeft statistieken van Babylon in de vijfde eeuw vóór Christus – muren 90 M. hoog, 42 M. breed en 93 KM. lang; huizen met drie en vier verdiepingen in blokken gebouwd; breede rechte straten, die elkaar op gelijke afstanden kruisen, loodrecht op of parallel aan den Euphraat. Een ieder, die Herodotus' beschrijving van Babylon of Ibn Serapion's beschrijving van Bagdad leest, en in aanmerking neemt, dat deze uitgestrekte steden-massa' s slechts verzamelpunten voor het open land waren, kan daaruit de dichtheid van bevolking en de intensiteit van de verbouwing op de opperviakte van den Sawâd afleiden. Toen Kalief Omar in het midden van de zevende eeuw van onze jaartelling Irak op de Perzen veroverde, en een inventaris opmaakte van wat hij hierbij verworven had, bleek het, dat hij 5.000.000 hectaren land onder verbouwing had, en dat de hoofdelijke belasting door 550.000 hoofden van huisgezinnen betaald werd, wat een totale bevolking, in stad en land, van meer dan 5.000.000 zielen beteekent, waar thans ternauwernood een ander-half millioen menschen in de stegen der steden en de tenten der nomaden leven.

En ten tijdde van Omar was de Sawâd niet eens meer op zijn best, want, eenige jaren voor de Arabische verovering, hadden abnormaal hooge overstroomingen de dijken doorgebroken; van

pagina 96

Hilla tot Basra verbreedde de Euphraat zich in een moeras, en de Tigris verliet zijne vroegere (en tegenwoordige) bedding voor den Sjat-el-Hai, en het Amara-district werd een woestijn. Het Perzische Gouvernement, dat in een moorddadigen strijd met Rome gewikkeld was, was machteloos om de schade weder goed te maken en de schok van de Arabische overweldiging maakte het onherstelbaar.1) Onder de Abassied Kaliefen van Bagdad behield de rest van het land zijn voorspoed, maar in de dertiende eeuw voltooide Hoelakoe, de Mongool, het werk van de overstroomingen, en onder de Ottomansche overheersching is de Sawâd niet weder herleefd.

Kan het nog weer in cultuur gebracht worden? Opnemingen zijn gedaan door Sir William Willcocks, als Adviseur van het Turksche Ministerie van Openbare werken, en zijn conclusies en voorstellen zijn opgenomen in een rapport, opgesteld te Bagdad in 1911.2)

“De Tigris-Euphraat delta”, schrijft hij, “kan gekenschetst worden als een dorre streek van een 5.000.000 hectare... Al dit land kan gemakkelijk opgehoogd en in cultuur gebracht worden. De aanwezigheid in den bodem van 15 percent kalk maakt ontginning heel gemakkelijk vergeleken met dergelijk werk in de dikke klei van Egypte. Men is nooit ver

1) “The Lands of the Eastern Caliphate”, door Guy le Strange (Cambridge, 1905: University Press) blz. 25-9.
2) “The Irrigation of Mesopotamia”, door Sir William Willcocks, K.C.M.G., F.R.G.S. (Londen, 1911: Spon). Het rapport is gedateerd: Bagdad, 26 Maart 1911.

pagina 97

van de reusachtige banken en ruïnes van voormalige steden verwijderd”.

Maar hij verwacht niet al deze hectaren tegelijkertijd productief te maken, zooals ze volgens overlevering ten tijde van Omar's inventaris waren. “Water, niet land, is de maatstaf voor de productie”, en hij berekent, dat de gemiddelde gezamenlijke toevoer van de rivieren in den winter 3.000.000 hectare zou besproeien en in den zomer 400.000 H.A. rijstland of 1.250.000 H.A. van een ander gewas. Dit is een maximum; voor de onmiddelijke ontginning begint hij met 1.410.000 hectaren. Zijn plan is om feitelijk het oude systeem van kanalen en afvoerpijpen te herstellen, met technische verbeteringen, en het water van den Euphraat te gebruiken om alles ten westen van den Tigris te besproeien (tot Koet) en den Sjat-el-Hai, en het water van den Tigris en zijne zijrivieren voor districten ten oosten van die lijn te gebruiken. Door het bijvoegen van 33 percent voor onverwachte uitgaven bij zijne ramingen voor de kosten van materiaal en arbeidsloon, en dit totaal te verdubbelen om de rente op leeningen en afbetalingen te dekken, komt hij aan £29.005.020 (Turksch) 1) als de totale onkosten van besproeing en landbouwkundige werken; en hij schat, dat de 1.410.000 hectaren voor deze sommen in cultuur gebracht, gewassen voor eene waarde van £9.070.000 (Turksch) per jaar zullen opbrengen. In andere woorden, de jaarlijksche winst op de

1) £100 Turksch = ongeveer £0.90 sterling = ƒ11.00.

pagina 98

totale uitgaven zal meer dan 31 percent zijn, en onder het tegenwoordige tiendensysteem zal £7.256.000 (Turksch) hiervan bij de eigenaren van den grond blijven, terwijl £1.814.000 naar de Regeering gaat. Dit zal het land zelf een netto winst van 24.9 percent geven op de gezamenlijke kosten van irrigatie en landbouwwerken, terwijl het Gouvernement, na £443.000 (Turksch) van zijne tienden uit te betalen voor onderhoudskosten, nog een volle 9 percent per jaar ontvangen zal op de totale onkosten der irrigatiewerken, waartoe zijn aandeel in de uitgaven bepaald zal blijven.

De onderneming is daarom, zonder eenigen twijfel, bijzonder winstgevend voor alle partijen, die er bij betrokken zijn. Voor de toekomst stelt Sir William zich nog voor de scheepvaart op den Tigris 1) door spoorwegen te vervangen en den geheelen watertoevoer van de rivieren voor irrigatie-doeleinden vrij te houden. Hij denkt jaarlijks 375.000 tons graan en 62.500 tons katoen te krijgen, en raamt de toekomst naar de uitwerking van het Tsjenab-Kanaal in Noord-Indië –

“een kanaal dat landen doorkruist, die veel in gemeen hebben met die van Mesopotamië in hun klimaat en in de condities, waarin ze zich bevonden, voor de Kanaalwerken uitgevoerd waren... In zulk een land, dat

1) In zijn onmiddelijk plan stelt hij zich voor den Tigris bevaarbaar te houden, en stelt £48.350 (Turksch) beschikbaar voor verbeteringen.

pagina 99

van Mesopotamië, hebben kanalen in enkele jaren bijna een millioen inwoners meegebracht, en de verrijzenis van het land was zoo snel, dat zelfs het succes bedreigd werd doordat een spoorweg niet gauw genoeg kon worden aangelegd om de enorme opbrengst te vervoeren”.

“Een millioen inwoners” – dat is de moeilijkheid. Arbeidskrachten zijn even noodig als water voor het verbouwen van gewassen; Sir William's dammen en kanalen zonder arbeiders om er profijt van te trekken, zou een enorm verlies beteekenen in plaats van een winstgevende belegging; maar uit welk bevolkingsreservoir moeten die krachten komen? De Duitsche economisten zijn door de moeilijkheid uit het veld geslagen.

“Het is nutteloos” , zooals Dr. Rohrbach het uitdrukt, “om 150 à 600 millioen mark in het repareeren van een kanaalsysteem te steken, en daarna de landen ongebruikt te moeten laten liggen met al hunne nieuwe dammen en kanalen, door gebrek aan landbouwers. En toch zal Turkije nooit genoeg werkkrachten bij elkaar kunnen krijgen voor Irak door binnenlandsche kolonisatie”.1)

Het kan die zelfs niet bij elkaar krijgen voor de kleine ondernemingen te Konia en Adana,2)

1) Vgl. Wiedenfeld. blz. 62-4.
2) “Die Bagdadbahn”, blz. 57, 61.

pagina 100

en blijkbaar moet de Sawâd zijne toekomstige landbouwers krijgen van over de grenzen van West-Azië. Uit Duitschland, hebben vele Duitschers geopperd; maar Duitsche deskundigen zetten dat denkbeeld ter zijde. De eerste opmerking, die Rohrbach in zijn boek over den Bagdadspoorweg maakt, is, dat Duitsche kolonisatie in Anatolië onmogelijk is om politieke redenen. “Geen slechteren dienst”, verklaart hij, “kan de Duitsche zaak in het Oosten bewezen worden dan de verspreiding van dit denkbeeld”, en de opkomst van het Turksche Nationalisme heeft bewezen, dat hij hierin gelijk had.1) Dan zijn er nog de Arabische landen;

“Maar zelfs”, vervolgt hij, “indien de Turken over kolonisatie van buiten-af dachten in Syrië en Mesopotamië, om het “Arabische" element in toom te houden” (al weer de politieke factor), “zou dat ons, Duitschers weinig helpen, omdat Duitschers slechts in zeer beperkte deelen van deze landen op den akker kunnen werken of ander zwaar werk kunnen verrichten, van wege het klimaat”.

En Duitschland zelf heeft groot gebrek aan mannen.

“Voor alle toekomstige ontwikkelingen in Turkije”, schrijft Dr. Trietsch, “zijn niet enkel wetenschappelijke kennis, kapitaal en organisatie noodig, maar mannen, en Duitsch-

1) Wiedenfeld, blz. 64.

pagina 101

land heeft geen noemenswaardige hulpbronnen in mannen om de wereld van den Islam te ontginnen”.

Dat is een van zijne redenen, waarom hij Joden wil importeeren, maar de kolonisatie van Palestina zal geen Joden kunnen missen voor den Irak. Rohrbach 1) beschikt over de Moehadsjirs – zij zijn een druppel in den emmer, en niet beter aan het klimaat aangepast dan de Duitschers zelven. “Er zit werkelijk niets anders op”, barst hij in wanhoop uit, “dan Mohammedanen uit andere landen te importeeren, waar de klimaattoestanden dezelfde zijn als in den Irak.”

Dat beperkt het veld tot Indië en Egypte, en brengt de Turksch-Duitsche politiek voor een dilemma.

“Of de kolonisten moeten onderdanen van eene vreemde Mogendheid blijven, eene oplossing, die ook maar niet voor een oogenblik door eenige Turksche regeering overwogen kan worden, of anders moeten het Turksche onderdanen worden” –

eene voorwaarde, die zoowel voor Indiërs als voor Egyptenaren en Duitschers onaannemelijk is. Niemand, die een goed bestuur gekend heeft, zou het voor het Turksche gezag willen verwisselen zonder de Capitulaties als een waarborg.

De Turksche Regeering heeft zijn eigen karakteristiek gezichtspunt. In een memorandum over spoorwegen en cultuur, in 1909 uitgegeven

1) “Die Bagdadbahn”, blz. 83; vgl. Trietsch, blz. 11.

pagina 102

door het Ministerie van Openbare Werken wordt een résumé gegeven van Willcocks' plan.

“Met verloop van tijd”, zegt het memorandum, “moet een veelomvattend plan voor geheel Mesopotamië ten uitvoer gebracht worden, maar, afgezien van de quaestie der onkosten, is het duidelijk, dat de openbare werken, die het meebrengt, niet gerechtvaardigd zullen zijn voordat Turkije in eene positie is deze uitgestrekte districten te koloniseeren, en deze vraag kan niet overwogen worden, totdat wij er in geslaagd zijn de Capitulaties kwijt te raken”.

Dit is de Turksche aanmatiging. Egypte, bevrijd van de Osmanen, en Indië, waar zij nooit geheerscht hebben, hebben hun vroegeren rijkdom van cultuur en bevolking behouden en hebben meer dan genoeg arbeidskrachten voor het ontginnen van den Sawâd. Alle middelen zijn daar om het land tot leven te brengen – het water, de ingenieur, het kapitaal en de arbeidskrachten; slechts de Turksche aanmatiging ligt in den weg, en veroordeelt den Sawâd om dood en onbebouwd te blijven zoolang die voortduurt.

“De laatste reis, die ik maakte voor ik in dit land kwam”, schreef Sir William Willcocks in 1911 te Bagdad, “was op den Nijl, van Khartoem tot de groote tropische meeren. In deze verlaten en ondoordringbare streek was ik met trots vervuld, te denken, dat ik tot een

pagina 103

geslacht behoorde, wiens zonen, zelfs op deze ongastvrije, eenzame wateren, in weerwil van duizenden ontmoedigingen streden om nieuwe woudboomen en nieuwe landbouwproducten in te voeren en tot op zekere hoogte de levenstoestanden van de naakte en ellendige bewoners te verbeteren. Wat zouden niet mijne gevoelens zijn, indien ik, bij het doortrekken van de woestijnen en moerassen, die heden vertegenwoordigen, wat eens de rijkste en beroemdste streek der wereld was, had moeten denken, dat ik de nakomeling was van een geslacht aan wiens handen God voor honderden van jaren het lot van deze groote landen had toevertrouwd, en dat mijne landgenooten geen beter rekenschap van hun rentmeesterschap konden geven, dan naar twee machtige rivieren te wijzen, die gedurende negen maanden van het jaar tusschen woestijnen stroomen, om zich in de zee te verliezen, en gedurende de overige drie maanden alles op hunnen weg verwoesten? Geen krachtsinspanning van Turkije kan te groot zijn” – het was toen nog meester in den Sawâd – “om het verwijt uit te wisschen van deze versmachtende en moede landen, wier kreten ten hemel stijgen”.

Turkije, dat aanspraak op het heden van West-Azië maakt, is niets dan een omverwerping van het verleden en eene belemmering voor de toekomst.

pagina 104

top