… / Nederland / Nederlandstalige rapporten / Gemarteld Armenië
Gemarteld Armenië
Gemarteld Armenië is het persoonlijk verslag uit 1916 van de bedoeïen Fâ'iz El-Ghusein (1883-1968), een advocaat en voormalig ambtenaar van de Ottomaanse overheid, die getuige was van de genocide op Armeniërs en zelf in eerste instantie beschuldigd werd van het aanwakkeren van een opstand tegen de Ottomaanse overheid door Arabieren. Het verslag handelt over de periode van ruim een half jaar die Fâ'iz El-Ghusein in Diarbekir in het oosten van Anatolië doorbracht, waarna hij naar Basra in Irak is gevlucht, waar hij via de Britse archeologe en spionne Gertrude Bell in contact kwam met de Britse overheid.

Deel van boekomslag van het rapport "Gemarteld Armenië". (Bron: Koninklijke Bibliotheek)
Het verslag van Fâ'iz El-Ghusein is eerst in 1917 in Groot-Brittannië uitgegeven als Martyred Armenia, waarna het in diverse talen vertaald is. Gemarteld Armenië is in 1918 in Nederland verschenen bij uitgeverij De Hofstad uit Den Haag, maar de lijst van titels in dezelfde serie, de “Internationale Bibliotheek”, en de andere aanbevolen lectuur die op de achterkant vermeld staan laten er geen twijfel over bestaan dat de uitgave van de Britse overheid afkomstig is en in Nederland is uitgegeven om de schijn van partijdigheid te vermijden.
Gerelateerde krantenartikelen
-
Van onze Leestafel
De Amsterdammer (dagblad), 12 april 1918
-
Nieuwe uitgaven
Haarlem's Dagblad, 8 oktober 1919
GEMARTELD
ARMENIË
Door
FÂ'IZ EL-GHUSEIN
AANZIENLIJK BEDOUIN UIT DAMASCUS
Vertaald Uit Het Arabisch
Drukkerij en Uitgevers-Maatschappij “De Hofstad”
's-GRAVENHAGE.
titelpagina
VOORWOORD
Ik ben een Bedouin, zoon van een der Hoofden der Stam
El-Sulfût, welke woont in El-Lejât in het gebied van
Haurân. Gelijk andere zonen van stamhoofden, doorliep
ik de school voor stamleden te Constantinopel en daarna
het Rijks-College. Na voltooiing mijner opvoeding, werd
ik verbonden aan de staf van den Vali van Syrië, (of
Damascus), waarbij ik langen tijd bleef. Ik werd toen
Kaimakâm van Mamouret-el-Azis, (Kharpout), welke post
ik gedurende drie en een half laar bekleedde, waarna
ik mij als advokaat te Damascus vestigde, met als
compagnons, Shukri Bey El-Asli en Abdul-Wahhâb Bey
El-Inglizi. Daarna werd ik lid van den Algemeenen
Raad der stad, Haurân vertegenwoordigend, en later
bestuurslid van dien raad. Bij het uitbreken van den oorlog,
werd ik gelast mijn vorig ambt, dat van Kaimakâm weer te
vervullen, maar ik deed zulks niet, daar ik de praktijk
van advocaat in vele opzichten winstgevender en rustiger vond.
Ik werd aangeklaagd door een geheim agent als zijnde lid
van een genootschap, gevestigd in den Libanon, met
het doel de onafhankelijkheid van het Arabische volk te
verkrijgen, onder de bescherming van Engeland in
Frankrijk, en de stammen tegen het Turksch Gouvernement
op te zetten. Na ontvangst dezer aanklacht, werd ik
gearresteerd door het gouvernement, in de gevangenis
geworpen en vervolgens in ketenen geslagen onder
geleide van politie en gendarmen naar Aaliya gezonden,
waar personen, van politieke misdrijven beschuldigd,
veroordeeld werden. Ik werd vrijgesproken,
pagina 5
maar daar het gouvernement de uitspraken, in zulke gevallen
gedaan, negeerde en besloten had tot de verwijdering en
vernietiging van alle verlichte Arabieren, onverschillig
wat de omstandigheden mochten zijn, werd het noodzakelijk
geoordeeld, mij naar Erzeroum te zenden en Jemâl
Pasha zond mij daarheen onder geleide van een officier en
vijf soldaten. Toen ik Diarbekir bereikte, werd Hasan
Kaleh in Erzeroum bedreigd door de Russen en den Vali
van Diarbekir werd bevolen mij daar te houden.
Na een opsluiting zonder reden van twee en twintig dagen
in de gevangenis, werd ik ontslagen en bleef ik zes en
een halve maand te Diarbekir, ziende en hoorende uit de
meest betrouwbare bronnen alles, wat plaats greep ten
opzichte der Armeniërs. Het meerendeel mijner
voorlichters waren hoogere officieren en ambtenaren en
notabelen van Diarbekir en omgeving, zoowel als uit
Van, Bitlis, Mamouret-El-Azis, Aleppo en Erzeroum. De
bevolking van Van was sedert de bezetting van hun
grondgebied door de Russen in Diarbekir geweest, terwijl
de bevolking en ambtenaren van Bitlis er sinds korten
tijd heengekomen was. Vele van de officieren van Erzeroum
kwamen naar Diarbekir voor militaire of eigen zaken,
terwijl Mamouret-El-Azis dicht bij was en veel volk van
daar naar hier kwam. Daar ik vroeger Kaimakâm in dit
Vilajet was, had ik daar vele relaties en hoorde ik
al het nieuws. Meer in 't bijzonder, de tijd, welke
ik doorbracht in de gevangenis met de hoofden der stammen
in Diarbekir, stelde mij in staat de beweging in haar
kleinste bijzonderheden te bestudeeren. De oorlog moet
noodzakelijkerwijze na zekeren tijd tot een einde komen
en dan zal het voor de lezers van dit boek duidelijk zijn,
dat alles wat ik geschreven heb waarheid is en dat het
maar een klein gedeelte
pagina 6
bevat van de afschuwelijkheden door de Turken
jegens de hulpelooze Armeniërs begaan.
Na dezen tijd te Diarbekir doorgebracht te hebben, vluchtte ik,
zoowel om uit mijn gevangenschap te geraken,
als uit vrees, voor hetgeen ik van eenige der fanatische
Turken te verduren had. Na vele kwellingen, waarbij ik
dikwijls aan den dood ontsnapte of aan poging tot moord
bloot stond, bereikte ik Basra, en vatte toen het idee op
dit boek uit te geven, als een dienst aan de zaak der
waarheid en voor een volk, onderdrukt door de Turken; en
ook, zooals ik aan het einde heb geconstateerd, het geloof
van den Islam tegen de beschuldiging van fanatisme,
die er door de Europeanen tegen ingebracht zal worden,
te verdedigen. Moge God ons op den rechten weg
leiden.
Ik heb deze inleiding geschreven te Bombay, den 1sten September 1916.
Fâ'iz El-Ghusein.
pagina 7
GEMARTELD ARMENIË
HET VERHAAL
Overzicht der Armeensche geschiedenis
In vervlogen eeuwen was het Armenische ras,
gelijk andere naties, niet in het bezit van eene autonome
regeering, totdat God hun een man, Haig genaamd, gaf,
een stoutmoedig leider, welke de Armeniërs
vereenigde en hen tot een zelfstandigen staat vormde.
Dit vond plaats voor de christelijke jaartelling.
De natie behield hare onafhankelijkheid gedurende langen tijd,
bereikte het toppunt van haar roem en voorspoed onder haar koning
Dikrân, die de stad Dikrânokerta – Diarbekir – de hoofdstad van
zijne regeering stichtte. Armenië bleef onafhankelijk in den tijd der
Romeinen, haar macht strekte zich uit over een deel van Klein-Azië,
Syrië en een deel van Perzie, maar, tengevolge de protectie
door de Armeniërs verleend aan zekere koningen, die
Rome vijandig gezind waren, verklaarden de Romeinen haar den
oorlog. Hunne legioenen betraden hare hoofdstad, en van dien tijd
was Armenië's onafhankelijkheid verloren. Het land bleef
dobberen op de golven van het despotisme, nu eens
pagina 8
onafhankelijk, dan weer onderworpen aan vreemde
overheersching, tot zijne verovering
door de Arabieren en vervolgens door de Turken.
De Armeensche bevolking
Het aantal Armeniërs op Ottomaansch gebied (1916)
bedraagt niet meer dan 1.900.000 zielen. Ik heb dit
gegeven uit het boek van een Turksch schrijver, die zegt,
dat dit de officiële door de regeering gemaakte
herekening was van voor den Balkanoorlog; hij schat de
in Roemenië wonende Armeniërs op 400.000, die in
Turksch Azië op 1.500.000. De Armeniërs in
Rusland en Perzie worden vermoed niet de 3.000.000 te boven te
gaan, zoodat het totaal der Armeniërs op ruim vier
en een half millioen gerekend kan worden.
De door de Armeniërs bewoonde Vilajets
De Vilajets, bewoond door de Armeniërs zijn.
Diarbekir, Van, Bitlis, Erzeroum, Mamouret-El-Azis, Sivas,
Adana, Aleppo, Trebizonde, Broussa en Constantinopel.
Het aantal in Van, Bitlis, Adana, Diarbekir, Erzeroum
en Kharpout was grooter dan dat in de andere Vilajets.
Maar in alle geval was het minder dan de Turken en
Koerden, met uitzondering
pagina 9
van Van en Bitlis, waar zij gelijk of meer in
aantal waren. In de provincie Moush, Vilajet Bitlis,
waren zij talrijker dan de Koerden. De geheele handel
en industrie in deze streken was in handen van de
Armeniërs, hun landbouw was voorspoediger, zij waren
in deze Vilajets meer vooruit dan de Turken en Koerden
en het groote aantal hunner scholen stak sterk af bij het
geringe aantal scholen van hunne vreemde landgenooten; een bewijs
van hun vooruitgang tegenover het verval der andere rassen.
Armeensche genootschappen
De Armeniërs bezitten wetenschappelijke en politieke genootschappen,
waarvan de meest belangrijke zijn, de “Tashnagziân” en de
“Hunchsak”. Het program van deze twee genootschappen is, iedere
poging te doen en elk middel te beproeven om te verkrijgen dat
einddoel, waarnaar ieder Armeniër smacht, namelijk, administratieve
onafhankelijkheid onder toezicht der groote mogendheden van Europa.
Ik heb mij geïnformeerd bij menig Armeniër, welke ik
ontmoet heb, maar ik heb er geen enkele, gevonden, die zeide, dat hij politieke
onafhankelijkheid wilde, omdat in de meeste Vilajets, waarin zij wonen, de Ar-
pagina 10
meniërs minder in aantal zijn dan
de Koerden, en indien zij onafhankelijk werden, het voordeel
voor de Koerden grooter zou zijn dan voor hen
zelf. Tot nu toe hebben de Koerden in een zeer grooten
staat van onwetendheid verkeerd. Wanorde is overheerschend
in hun grondgebied en de steden liggen in ruïnes. Daarom,
geven de Armeniërs er de voorkeur aan onder het
Turksch bewind te blijven, onder toezicht der Europeesche
grootmachten, daar zij geen vertrouwen hebben in de
beloften der Turken, die heden terugtrekken, wat zij
gisteren beloofden. Deze twee genootschappen werken dus
ernstig voor de verbreiding van dit idee onder de Armeniërs,
als wel ter verkrijging van dit doel op alle mogelijke wijzen.
Mij is door een Armenische officier verteld,
dat een dezer genootschappen zijn doel wenschte
te bereiken door middel van voortdurende onlusten,
maar de politiek van het andere is dit te verkrijgen door
vreedzame middelen.
Het bovenstaande is een kort overzicht der politiek van deze
genootschappen. Men zegt echter, dat het program van een van
hen de Armeensche politieke zelfstandigheid nastreeft.
Als iemand nog verdere bijzonderheden be-
pagina 11
treffende de Armeensche geschiedenis en genootschappen wenscht
te weten, raadplege hij hunne historische boeken.
De Armeensche moorden
De geschiedenis vermeldt niet, dat de Koerden, de landgenooten van
de Armeniërs in de Vilajets, bewoond door
de beide volken, in conflict kwamen met deze laatsten,
of dat de Koerden de eigendommen der Armeniërs
plunderden, of zich aan hunne vrouwen vergrepen, tot
in het jaar 1888, toen zij op bevel van het Turksche
Gouvernement opstonden, en de Armeniërs der Vilajets
Van, Kharpout, Erzeroum en Moush vermoordden.
Weer in den tijd van Abdul Hammed II, in 1896, toen de
Armeniërs opstonden en de Ottomaansche Bank te
Constantinopel aanvielen, met het doel den Sultan vrees
aan te jagen en hem te dwingen de grondwet te
proclameeren, gaf hij order tot moorden te Constantinopel en in de
Vilajets. Tot dusver is het nooit gebleken, dat het Turksche volk overging tot het
moorden van Armeniërs op groote schaal, dan alleen opgehitst en
gedwongen door het gouvernement. In de slachting van 1896 werden er
15.000 gedood te Constantinopel alleen en 300.000 in de Vilajets.
pagina 12
Ook werden Armeniërs gedood in het Vilajet Adana eenige maanden na de
afkondiging der grondwet, maar deze slachting ging niet verder dan de
twee Vilajets Adana en Aleppo, waar de invloed van Abdul Hammed
overheerschend was tot het jaar 1909. Ik vond echter geen enkel
gedetailleerd verhaal over deze slachting of eenige inlichting omtrent het
aantal slachtoffers.
De bezittingen en het vee der Armeniërs werden geplunderd
en hunne huizen verwoest, vooral in de slachting
van 1896, maar verscheidene van hun landgenooten 1) verborgen
hen in hunne huizen voor de ambtenaren van
het gouvernement.
Het gouvernement stookte gedurig de Mohamedaansche
Koerden en Turken tegen hen op, gebruik makende van
bet geloof van den Islam en van de onbekendheid der
Mohammedanen met de ware wetten van hun geloof, om
hun doel te bereiken.
Verklaring van het Turksche gouvernement
“Daar de Armeniërs daden begaan tegen de wet en
van alle gelegenheden gebruik maken de regeering te
bemoeilijken; daar zij in het bezit gevonden zijn van verboden wapenen,
1) De schrijver bedoelt hier zeker Turken en Koerden. – De Vertaler.
pagina 13
bommen en springstoffen, met het doel in opstand te komen;
daar zij Mohammedanen gedood hebben in Van en
de Russische legers geholpen hebben, ten tijde dat het
gouvernement in staat van oorlog was met Engeland,
Frankrijk en Rusland, en vermoedende, dat de Armeniërs,
zooals hunne gewoonte is, zich mochten leenen tot
oproerige bewegingen en revolutie, heeft het gouvernement gelast,
dat alle Armeniërs bijeengebracht zullen
worden en gezonden naar de Vilajets Mosul, Syrië en
Deir-El-Zûr, met bescherming van hunne persoon en
goederen. De noodige bevelen zijn gegeven, om te voorzien in
hun gerief en hunne woonplaats in die districten
tot het einde van den oorlog.”
Zulks was de officiële verklaring van het Ottomaansche
Gouvernement met betrekking tot de Armeniërs. Maar
het geheime besluit was, om militiecompagnieën te vormen,
om de gendarmen te helpen in het afslachten der
Armeniërs; dat deze uitgeroeid moesten worden tot
den laatsten man en dat het werk van moord en plundering
zou geschieden onder toezicht van betrouwbare agenten van
de Unionisten, die bekend waren om hunne
brutaliteit. Reshid Bey werd benoemd in het
district Diarbekir en bekleed met uitgebreide
pagina 14
macht, terwijl hij tot zijne beschikking kreeg een bende van beruchte
moordenaars, zooals Ahmed Bey El-Serzi, Rushdi Bey, Khalil
Bey, en anderen van dat soort.
Als reden voor dit besluit werd voorgegeven, dat de
Armeniërs, wonende in Egypte en Europa een twintigtal van
hun getrouwe partijgangers hierheen gezonden hadden, om
Talaat, Enver en anderen van de Unionistische
leiders te dooden en dat de poging mislukt was, doordat
een zeker Armeniër, een verrader van zijn land en
vriend van Bedri Bey, het hoofd van de politie te
Constantinopel, (of volgens anderen, Azmi Bey), het plan
openbaarde en de Armenische agenten aanwees, die te
Constantinopel waren aangekomen. Deze laatsten werden
gearresteerd en in het geheim terechtgesteld, opdat niet
gezegd zou kunnen worden, dat er mannen waren, die getracht
hadden de Unionistische leiders te dooden.
Een andere voorgegeven rede was, dat zekere Armeniërs,
die de regeering bijeengeroepen had uit de Vilajets
Aleppo en Adrianopel om hunne militaire plichten te
vervullen, met hunne wapens naar Zeitun, waar zij zich
verzamelden tot een groep van 60 man, begonnen het de
regeering lastig te maken en
pagina 15
reizigers aan te vallen. Het gouvernement zond er een militaire macht heen onder Fakhry Pasha, welke Zeitun voor een deel verwoestte, mannen, vrouwen en kinderen doodend, zonder tegenstand te ontmoeten van de zijde der Armeniërs. Hij verzamelde mannen en vrouwen en zond ze weg onder geleide van troepen, die vele van de mannen doodden en wat betreft de vrouwen, vraag mij niet, wat haar lot was. Zij werden overgeleverd aan de Ottomaansche soldaten; de kinderen stierven van honger en dorst; noch een man noch eene vrouw bereikte Syrië, behalve de kreupelen en blinden, die niet in staat waren zich zelf in het leven te houden; de jonge mannen werden vermoord, en jonge vrouwen vielen in de handen van de Turksche woestelingen. Emigranten van Roemelië werden naar Zeitun gebracht, en er gevestigd; de naam van de plaats werd veranderd in “Rashadiya”, zodat niets de Turken aan de Armeensche naam zou herinneren. Gedurende onze reis zagen wij verscheidene Armeensche mannen en vrouwen, onder kleine tenten zitten, die zij van lakens en dekens hadden gemaakt. Hun toestand was aller erbarmelijkst en hoe kon dit anders. Vele van dezen waren gewoon alleen op gemakkelijke stoelen te zitten,
pagina 16
tusschen kostbare meubelen in huizen, gebouwd in den prachtigsten stijl,
prachtig ingericht en gemeubeld. Ik zag, zooals anderen ook gezien hebben,
vele mannen en vrouwen in goederenwagens op den spoorweg tusschen Aleppo
en Hamah, op elkaar gepakt, op eene wijze, die medelijden verwekte.
Na mijne aankomst te Aleppo, en na een verblijf daar van twee dagen,
namen wij de trein naar eene plaats genaamd Ser-Arab-Pounari. Ik was
vergezeld door vijf Armeniërs, die scherp bewaakt naar Diarbekir
gezonden werden. Wij wandelden te voet vandaar naar Serûj, waar wij
stopten in een khan (rust-huis), dat gevuld was met Armenische vrouwen
en kinderen en eenige zieke mannen. Deze vrouwen waren in een erbarmelijken
staat, daar zij de reis van Erzeroum te voet gedaan hadden, hetgeen een zeer
langen tijd neemt om te Serûj aan te komen. Ik sprak met hen in het Turksch,
en zij vertelden mij, dat de hen begeleidende gendarmen hen gebracht hadden naar
plaatsen, waar geen water was, en weigerden hun te zeggen, waar zij water konden
vinden, totdat zij er geld voor kregen. Sommigen harer, die zwanger en onderweg
bevallen waren, hadden hare zuigelingen moeten achterlaten in onbewoonde streken.
pagina 17
Vele dezer vrouwen hadden hare kinderen verlaten, deels in wanhoop, of
wel door ziekte en zwakte, die het haar onmogelijk maakten hen te
dragen, zoodat ze hen ten slotte op den grond lieten vallen; anderen uit
natuurlijke moederliefde konden dat niet doen en kwamen in de woestijn
om samen met hare kinderen. Zij vertelden mij, dat er eenigen onder hen
waren, die niet gewoon waren geweest zelfs een uur te loopen, daar zij in
weelde grootgebracht waren, met bedienden, die hen verzorgden. Deze
waren gevallen in handen van de Koerden, die geen heilige wetten
kennen en in de hooge bergen en dichte wouden als roofdieren leefden.
Hare eerbaarheid wordt geschonden en zij stierven door beestachtige
verkrachting en verscheidenen onder haar doodden zich zelven, liever
dan hare deugd aan die hongerige wolven op te offeren.
Vandaar gingen wij in wagens verder van Serûj naar El-Raha (Urfa).
Onder weg zag ik groote menigten te voet, welke ik op een afstand voor
marscheerende troepen hield, die naar het slagveld gingen. Naderbij
komend, zag ik, dat het Armenische vrouwen waren; barvoets an treurig
voortgaande, geplaatst op rijen, evenals de gendarmen, die haar volgden
en voorafgingen. Bleef een ongelukkige achter,
pagina 18
dan word zij door een gendarm op den grond gesmeten en zoolang
met de kolf van zijn geweer geslagen, dat zij door angst gedreven
weer opstond en zich bij hare gezellen voegde. Maar wanneer een
door ziekte achterbleef, dan werd zij alleen, zonder hulp of gerief
den wilden beesten ten prooi meedoogenloos in de wildernis achtergelaten,
of zij word door een gendarm doodgeschoten.
Bij onze aankomst te Urfa vernamen wij, dat de regeering afdeelingen
gendarmen en politie naar de Armeensche wijken der stad gezonden
hadden, om de wapenen op te vorderen, en met de bewoners precies zoo
te handelen, als met de overigen. Daar zij wisten, wat er met hunne
landgenooten gebeurd was en de “khans” te Urfa vol met Armeensche
vrouwen en kinderen waren, weigerden zij de wapens af te geven en
boden gewapenden tegenstand, waardoor een politieman en drie
Gendarmen gedood werden. De autoriteiten vroegen om versterking van
Aleppo, en op bevel van Jemâl Pasha, de beul van Syrië,
ging Fakhry Pasha er heen met kanonnen. Hij veranderde het Armeensche
kwartier in een puinhoop, de mannen en kinderen doodend en een groot
aantal der vrouwen, uitgezonderd die, welke er in toestemden het lot
harer zusters te
pagina 19
deelen, werden te voet verbannen naar Deir-El-Zûr, nadat de Pasha de mooiste voor
zich en zijne officieren had uitgezocht. Ziekten heerschten onder haar; zij werden geschoffeerd door de Turken
en Koerden en honger en dorst voltooiden hare uitroeiing.
Toen wij Urfa verlieten, zagen wij opnieuw drommen van vrouwen, uitgeput door vermoeienis en ellende,
stervende van honger en dorst en wij zagen de lijken langs den weg liggen.
Bij onze aankomst op een plaats bij
een dorp, Kara Jevren genaamd, ongeveer op zes afstand van Urfa, stopten wij bij een bron om te drinken en te
ontbijten. Ik ging een weinig vooruit in de richting van de bron, en stuitte op een ijzingwekkend schouwspel. Een
vrouw, gedeeltelijk ontkleed, haar hemd in wanorde en gedrenkt met bloed, lag daar neder, met vier
kogelwonden in hare borst. Ik kon mij niet langer bedwingen en weende bitter.
Toen ik mijn zakdoek te voorschijn haalde, om mijne tranen af te wisschen en rond te kijken of mijne
metgezellen mij gezien hadden, bemerkte ik een kind niet ouder dan acht jaar, met het gelaat voorover liggen en
het hoofdje gespleten door een bijl. Dit deed mijn smart verergeren, maar mijne
pagina 20
metgezellen onderbraken mijne smartuitingen, daar ik den officier, Aarif Effendi, den priester Isaac hoorde roepen, zeggende “Kom direct hierheen”, en ik wist toen, dat hij iets verschrikkelijks gezien had. Ik ging naar hem toe, en wat ontwaarde ik? Drie kinderen, in het water liggend, uit vrees voor hun leven van wege de Koerden, die hen ontkleed en op alle mogelijke manieren gemarteld hadden; de moeder lag er naast, kreunende van smart en honger. Zij was uit Erzeroum, zooals zij ons vertelde en was naar deze plaats met verscheidene andere vrouwen door soldaten gebracht geworden; na een reis van vele dagen. Nadat men haar het geld en de kleeren ontnomen had, werden de knapste vrouwen eruit gezocht en aan de Koerden overgegeven. Zij bereikten deze plaats, waar de Koerdische mannen en vrouwen zich verzamelden en haar van alles, wat haar nog restte, beroofden: Zij zelf was hier achtergebleven, daar zij ziek was en haar kinderen wilden haar niet verlaten. De Koerden kwamen opnieuw terug en lieten hen naakt achter. De kinderen in hun angst waren in het water gaan liggen, en zij was op het punt van te sterven. De priester verzamelde eenige kleedingstukken en gaf ze aan de vrouw en
pagina 21
kinderen. De officier zond een man naar de dichtst bijzijnde
gendarmenpost en beval den gendarm, dien de man medebracht, de vrouw en de kinderen naar Urfa te brengen
en de lijken, die bij het wachthuis lagen, te begraven. De zieke vrouw vertelde, dat de doode vrouwen geweigerd
hadden zich over te geven aan de wellustelingen, zoodat zij vermoord werden en dat zij stierven edel, kuisch en
dapper zonder schande. Om haar te dwingen toe te geven, doodden zij een van hare kinderen aan hare zijde,
maar zij bleef vast bij haar besluit en stierf met
gebroken hart.
In den middag gingen wij door naar Kara Jevren en een
van de drijvers wees ons eenige hooge aardhoopen aan,
omgeven door steenen en rotsen, ons zeggende, dat
daar Zohrâb en Vartakis vermoord werden, omdat zij
voorname notabelen en vertegenwoordigers onder de
Armeniërs waren.
Krikor Zohrâb en Vartagis
Niemand is onbekend met wie en wat Zohrâb, de Armeensche
afgevaardigde te Constantinopel, was, een grooten
naam en faam bezittend sedert de instelling van het
parlement. Hij sprak geleerd en bedachtzaam,
pagina 22
bezwaren wederleggend met krachtige argumenten en overtuigende bewijzen. Zijn redevoeringen in de Kamer waren uiterst zakelijk. Hij was volkomen op de hoogte van alle onderwerpen en vooral van de kennis der wetten, daar hij graden der universiteiten bezat, en vele jaren praktijk als advocaat had. Hij was begaafd met groote welsprekend en uitleggingsgaven; hij was moedig en van zijn stuk af te brengen en liet zich niet beangstigen zijn nationale wenschen te verkrijgen. Toen de Unionisten bemerkten, dat zij geen voldoende kennis bezaten, geen begrip hebbende van politiek en administratie; vrijheid of het constitutioneele regeeringsstelsel niet verstonden, besloten zij terug te keren tot het systeem hunner Tartaarsche vaderen, het verwoesten van steden en vermoorden van onschuldige menschen, daar in deze handelwijze hun kracht lag. Zij zonden Zohrâb en zijn collega Vartakis van Constantinopel weg, met bevel, dat zij onderweg gedood moesten worden, verkondigend, dat zij onder weg door roovers vermoord waren. Zij werden gedood, opdat men niet zou kunnen zeggen, dat de Armeniërs krachtiger, geleerder, intelligenter waren dan de Turken. Waarom zouden zij niet anders dan kinderen
pagina 23
Armeniërs vermoorden? De onjuistheid van hun verklaring ligt voor de hand.
Zohrâb en Vartakis vielen als slachtoffer van hunnen moed
en hunne doelbewustheid; zij werden omgebracht uit afgunst over hunne geleerdheid, hunne liefde voor hun volk
en hunne hardnekkigheid in het nastreven van hunne doeleinden. Zij werden gedood door dien schurk Ahmed-
El-Serzi, eon van de grootste booswichten der Unionisten, hij, die ook Zeki Bey vermoord had. Zijne
geschiedenis in den Ottomaansche opstand is voldoende bekend en hoe de Unionisten hem redden van zijn
welverdiende straf en uit de gevangenis hielden.
Een Koerd vertelde mij, dat Vartakis een der stoutmoedigste en dapperste mannen was, die ooit geleefd hadden;
hij was het hoofd der Armeensche benden in den tijd van Abdul Hammed. Hij werd aan zijn voet gewond door
een kanonskogel, terwijl de Turken zijne benden bevochten en werd te Erzeroum of te Maaden gevangen gezet,
in het Vilajet van Diarbekir. Sultan Abdul Hammed gelastte hem, door middel van zi,jn ambtenaren, zijne
houding te veranderen en te bekennen, dat hij gedwaald had, waarop deze hem begenadigen zou en hij tot dien
post zou benoemd worden, dien hij zelf verkoos. Hij wees dit aanbod
pagina 24
af, zeggende,
“Ik verkoop mijn geweten niet voor
een ambt, of door te zeggen, dat de
regeering van Abdul Hammed
rechtvaardig is, terwijl ik haar
tyrannie overal zie en gevoel.”
Er werd gezegd, dat de Unionisten
bevalen, dat alle Armeensche
afgevaardigden ter dood gebracht
moesten worden en met een groot
gedeelte van hen word aldus
gehandeld. Het is ook bekend, dat
Dikrân Ghilighiân, de welbekende
schrijver, die een volgeling was van
het Comité van Eenheid en
Vooruitgang, omgebracht werd in ruil voor zijne geleerdheid, bekwaamheid en toewijding voor hunne zaak. Dit
was de belooning voor zijne diensten aan de Unionisten.
Des avonds kwamen wij te Kara Jevren aan en brachten daar den nacht door. Bij zonsopgang zetten wij onzen
tocht voort naar Sivrek, waar wij halverwege een afschuwelijk schouwspel zagen.
De lijken der vermoorden lagen in grooten getale aan weerskanten van den weg. Hier zagen wij eene vrouw,
uitgestrekt op den grond, haar lichaam half verborgen onder haar lang haar; verderop vrouwen liggende op haar
gelaat, haar teedere vormen zwart van geronnen blood. Verder weer lijken van mannen, verschroeid als tot
steenkool door de hitte der zon. Als wij dichter bij Sivrek
pagina 25
kwamen, vermeerderde het aantal lijken; die der
kinderen vormden de groote meerderheid. Te Sivrek aangekomen, verlieten wij onze wagens en zagen een der
bedienden van de “Khan” een klein kindje met haar zoo geel goud dragen en het achter het huis werpen. Wij
vroegen hem hier omtrent en hij zeide dat er drie zieke Armeensche vrouwen in het huis waren, en dat een van
haar het gebaard had, maar wegens hare ziekte het niet voeden kon. Zoo stierf het dus en werd weggegooid als een
doode muis.
Eisch om losgeld
Terwijl wij te Sivrek waren, vertelde Aarif Effendi mij, nadat hij op de gouverments bureaus geweest was, dat de
commandant der gendarmerie en het hoofd der politie hem gelast hadden hun de vijf Armeniërs, die hij begeleidde,
te overhandigen en dat op zijne weigering zij volgehouden hadden, zeggende, dat indien zij Diarbekir veilig
wilden bereiken, zij ieder een losgeld van 50 liras te betalen hadden. Wij gingen naar de Khan, waar wij den
Priester riepen en hem vertelden, hoe de stonden. Na met zijn gezellen gesproken te hebben, zeide de priester,
dat zij alleen tien liras konden betalen, daar dit alles
pagina 26
was, wat zij bezaten. Door zijne woorden overtuigd, nam de
officier het geld, en nam op zich de anderen te voldoen.
Deze officier had een twist met den commandant der gendarmerie te Aleppo, die beweerde, dat deze vijf mannen
naar zijn plaats gezonden waren met een gendarm. Ahmed Bey, hoofd der ongeregelde troepen te Urfa, wilde ze
ook hebben, maar de officier weigerde ze hem af te geven, daar hij lid was van het Comité van Eenheid en
Vooruitgang en bracht hen veilig naar Diarbekir.
Na den nacht te Sivrek doorgebracht te hebben, vertrokken wij
vroeg in den morgen. Toen wij Diarbekir naderden, werden de lijken talrijker en onderweg ontmoetten wij groepen vrouwen onder
toezicht van gendarmen, die naar Sivrek gingen, uitgeput en gebroken, met de sporen van tranen en ellende
duidelijk op haar gelaat, een aanblik om de steenen bloed en tranen te doen weenen en zelfs wilde beesten
medelijden in te boezemen.
Wat hebben deze vrouwen in Gods naam toch gedaan? Hadden zij soms oorlog met
de Turken gemaakt, of een van hen gedood? Wat was dan toch de misdaad dier ongelukkige wezens, wier eenig
vergrijp was, dat zij Armeniërs waren, bekwaam in het besturen
pagina 27
van haar huis en het opvoeden harer kinderen,
met geen andere gedachten dan de verzorging harer echtgenooten en zoons en het vervullen van haren plicht
jegens hen.
Ik vraag U, o Muzelmannen, mag
men dat als misdaad beschouwen ?
Denkt eens een oogenblik na. Wat
was de misdaad dezer arme vrouwen? Was het hare superioriteit in alle
opzichten boven de Turksche
vrouwen? Zelfs aannemend, dat
hare mannen zulk eene behandeling
verdiend hadden, is het dan
rechtvaardig, dat deze vrouwen
behandeld moesten worden op eene
wijze, waarvoor wilde beesten zich
zelfs zouden schamen? God zegt in
den Koran: “Belaad iemand niet met
de lasten van een ander”, dat wil
zeggen: Straf iemand niet voor de
misstappen van een ander.
Wat hadden deze zwakke vrouwen
gedaan, en wat hare kinderen ?
Kunnen de mannen van het
Turksche gouvernement, ook maar
een enkel motief aangeven, om hun
daad te rechtvaardigen en de
belijders van den Islam te
overtuigen, die deze daad onwettig
acht en haar afkeurt?
Neen, ze kunnen geen woord vinden
tegenover dit volk, wiens gebruiken
gegrond zijn op rechtvaardigheid en
wier wetten op wijsheid en rede.
Is het rechtvaardig, dat deze bedriegers,
pagina 28
die beweren de steunpilaren van den Islam en het Khalifaat, de
beschermers der Muzelmannen te zijn, het bevel Gods, de Koran, de tradities van den Profeet en de
menschelijkheid zoo verloochenen? Inderdaad, hebben zij een daad verricht, waartegen de Islam in opstand is gekomen zoowel als alle volkeren der
aarde, hetzij Muzelmannen, Christenen, of Heidenen. Zoo waar God leeft, is het een schaamtelooze daad, welker
gelijke nooit door eenig volk bedreven was, dat zich onder de beschaafden rekende.
Het kind in de woestijn
Na een langen afstand achter ons te hebben, Ontmoetten wij een kind, niet meer dan vier jaar oud, met een lief
uiterlijk, blauwe oogen, goudgeel haar, met al de kenmerken van rijkdom en goede voeding, bewegingloos en
sprakeloos in de brandende zon staande. De officier gelastte den koetsier stil te staan, ging alleen uit den wagen
en ondervroeg het kind dat niet antwoordde en geen woord sprak. De officier zeide: “Wanneer wij dit met ons
naar Diarbekir nemen, zullen autoriteiten het van ons wegnemen, en zal het een zelfde lot ondergaan als de rest
zijn volk. Het is beter hem hier te laten.
pagina 29
Misschien zal God een der Koerden tot medelijden bewegen, die hem zal opnemen en grootbrengen.” Niemand
van ons kon een woord zeggen; hij stapte weer in den wagen en wij gingen verder, het kind achterlatend, zooals
wij het gevonden hadden, zonder spraak, tranen of beweging. Wie weet van welken rijken Armeniër of Notabele
hij de zoon was? Nauwelijks had hij het levenslicht aanschouwd, of hij was door het vermoorden zijner ouders
en landgenooten tot wees gemaakt.
Zij, die hem hadden moeten dragen, konden het niet verder, daar de vrouwen niet in staat waren zichzelf voort te
slepen en dus hadden zij hem in de woestijn achtergelaten, ver van bewoonde plaatsen. Menschen, die
medelijden voor beesten toonen en vereenigingen vormen om ze te beschermen, kunnen meedoogenloos zijn
voor hun eigen soortgenooten, meer in het bijzonder tegen kinderen, die zich niet kunnen beklagen. Zij laten hen
achter onder de brandende zon, dorstig en uitgehongerd, den wilden beesten ten prooi.
Wij lieten den knaap achter, onze harten brandende van smart en van woede en voor zonsondergang bereikten
wij een khan, op eenige uren afstand van Diarbekir. Daar brachten wij den nacht door en den volgenden
pagina 30
morgen vervolgden wij onzen weg, midden door de verminkte vormen der verslagenen. Overal zagen wij hetzelfde; een
man doorboord met kogels, eene vrouw opengereten, een kind zijn laatsten slaap slapend naast het lijk van zijne
moeder, een meisje in den bloei van haar leeftijd in eene houding, die hare geschiedenis zelf verteld.
Zoo was onze reis, totdat wij aan een kanaal kwamen, Kara Pounar genaamd, niet ver van Diarbekir en hier
vonden wij een verandering in het systeem van moorden en beestachtigheden.
Wij zagen lijken verbrand tot asch. God, voor wien geen geheim verborgen blijft, weet hoe menig jonge man en mooie vrouw, die tesamen een
gelukkig leven konden leiden, in deze onheilspellende plaats door het vuur verteerd waren.
Wij hadden niet gedacht lijken onder de wallen van Diarbekir te vinden, maar wij hadden ons vergist en reisden tusschen lijken,
totdat wij de stadspoort binnengingen. Door eenige Europeanen, die na de slachtingen in Armenië uit dit land
terugkeerden, word mij verteld, dat, toen deze moordpartijen een onderwerp van beschrijving in de Europeesche
bladen geworden waren, het Turksch gouvernement beval, dat al de lijken langs de wegen begraven moesten
worden.
pagina 31
In de gevangenis
Bij aankomst in de gevangenis te Diarbekir, gaf de officier ons aan de autoriteiten over en werden wij in de
gevangenis geworpen, waar ik 22 dagen bleef. Gedurende dit verblijf kreeg ik volledige inlichtingen van een
Muzelman van Diarbekir, een gevangene, die mij vertelde wat er met de Armeniërs daar ter plaatse geschied
was. Ik vroeg hem, wat de oorzaak van dit geval was, waarom het gouvernement hen op zulk eene wijze
behandeld had en of zij eenige daad begaan hadden, welke hunne uitroeiing rechtvaardigde. Hij zeide mij, dat na
de oorlogsverklaring de Armeniërs en in het bijzonder de jongeren niet aan den oproep van de regeering
gehoorzaamd hadden, en dat de meesten van hen zich aan den militairen dienst onttrokken hadden door de vlucht
en benden gevormd hadden. Deze kregen hun geld van rijke Armeniërs tot het koopen van wapens, welke zij niet
bij de autoriteiten inleverden, maar naar hunne benden zonden, totdat de leiders en de notabelen der Armeniërs
vergaderden, naar het Gouvernement gingen, en verlangden, dat deze mannen gestraft zouden worden, daar zij
met hunne handelwijze niet akkoord gingen.
pagina 32
Ik vroeg hem of de Armeniërs ook een gouvernements-ambtenaar, of misschien een Turk of Koerd vermoord hadden. Hij antwoordde, dat zij geen enkele gedood hadden; maar dat weinige dagen na de aankomst van den Vali, Reshid Bey en den commandant der gendarmerie, Rushdi Bey, verboden wapens gevonden waren in Armeensche huizen en in de kerk. Bij het ontdekken dezer wapenen, dagvaardde het gouvernement eenige voorname Armeniërs en wierp ze in de gevangenis. De geestelijke autoriteiten deden. verschillende verzoeken om deze mannen vrij te laten, maar het gouvernement, verre van aan de verzoekers te voldoen, nam de geestelijken ook gevangen, zoodat het aantal der gevangen notabelen meer dan zevenhonderd bedroeg. Op zekeren dag kwam de commandant der gendarmerie en zeide hen, dat er een keizerlijk bevel gekomen was, hetwelk hunne, verbanning tot na den oorlog naar Mosul gelastte. Zij waren daar over verheugd, verzamelden alles wat zij noodig hadden, geld, kleeren en huisraad, laadden alles op hunne “keleks” (houten vlotten op met lucht gevulde huiden rustend, die door de bewoners van deze streek gebruikt worden om op de Tigris en Euphraat te reizen), om
pagina 33
naar Mosul te reizen.
Na eenigen tijd begreep men, dat zij allen in de Tigris verdronken waren, en dat geen enkele Mosul bereikt had.
De autoriteiten gingen voort met het uitmoorden der Armeniërs, familie na familie, mannen, vrouwen en
kinderen. De eerste families, die van Diarbekir weggezonden werden, waren die der Kazizian, Tirpanjian,
Minassian en Kechijian, welke de rijkste families van de stad waren. Onder de 700 personen was een Bisschop,
Homandrias genaamd, voor zover ik mij herinner. Hij was een Armeensch katholiek priester, een eerbiedwaardig
en geleerd man, van meer dan 80 jaar. Men toonde niet het minste respect voor zijn witten baard en verdronk
hem in de Tigris.
Megerditch, de bisschop-afgevaardigde van Diarbekir, was ook onder de 700 gevangenen. Toen deze zag, wat er
met zijn volk gebeurde, kon hij de schande en vernedering der gevangenis niet langer verdragen. Hij overgoot
zich met petroleum en stak zich zelf in brand. Een Muzelman, die gevangen zat, omdat hij drie jaar tevoren een
brief aan dezen bisschop geschreven had, vertelde mij, dat deze een man was van buitengewone geleerdheid en
moed, zijn volk zeer toegewijd, zonder vrees
pagina 34
voor den dood en die zich niet onderwierp aan verdrukking of
vernedering.
Eenige gevangen Koerden vielen de Armeniërs in de gevangenis zelf aan en doodden twee van hen, belust op
hun geld en kleeren, zonder dat zij daarvoor ter verantwoording geroepen werden. Het gouvernement liet slechts
een zeer klein aantal Armeniërs te Diarbekir, en wel zij die bedreven waren in het maken van schoenen en
andere benodigdheden voor het leger. Negentien personen werden in de gevangenis gehouden, waar ik hen zag
en met hen sprak. Deze, volgens de bewering der autoriteiten, waren Armeensche boosdoeners.
De laatste familie uit Diarbekir verbannen, was die van Dunjian, ongeveer in November 1915. Deze familie
word beschermd door zekere notabelen van de stad, uit dorst naar haar geld en de schoonheid van eenige harer
vrouwen.
Dikran
Deze man was lid van het centraal comité der Tashnagziân in Diarbekir. Een ambtenaar der plaats, een lid van
het comité van Eenheid en Vooruitgang, vertelde, mij, dat de autoriteiten Dikrân gevangen genomen had-
pagina 35
den, en de namen van zijn partijgenooten van hem verlangden te weten. Hij weigerde, zeggende, dat hij de namen niet
kon geven, tot eene partijvergadering beslist zou hebben of het al of niet geoorloofd zou zijn deze inlichtingen
aan het gouvernement te verstrekken. Hij werd onderworpen alle mogelijke martelingen, zooals zijn voeten
werden in ijzers geslagen, totdat zij opzwollen en hij niet kon loopen, het uittrekken van zijne nagels en
wenkbrauwen enz., maar hij liet geen woord los, geen enkele naam zijner partijgenooten noemend. Hij werd
verbannen met de rest en stierf edel, uit liefde voor zijne natie, den dood verkiezend boven het verraad van de
geheimen van zijn bemind volk aan het gouvernement.
Aghôb Kaitanjiân
Aghôb Kaitanjiân was een der Armeniërs, gevangen gezet onder beschuldiging een der
belhamels van het Armeensche Comité te Diarbekir te zijn, in wiens bezit springstoffen gevonden werden. Ik
sprak hem dikwijls en verzocht hem mij zijn geschiedenis te vertellen. Eens op een dag thuis zittend, klopte een
politie-agent bij hem aan en verzocht hem bij den chef der politie te komen, die hem
pagina 36
wenschte te spreken. Hij ging er heen, en men vroeg hem omtrent het Armeensche Comité en zijn belhamels. Hij antwoordde, dat hij er niets van wist. Hij werd toen gebastonneerd en op allerlei wijzen gemarteld, tot hij aan zijn leven wanhoopte, den dood verkiezende boven de voortdurende vernedering. Hij had een mes bij zich, en toen men de pijniging zoo verergerde, dat hij het niet langer kon verdragen, vroeg hij naar de w.c te mogen gaan en bij zijn terugkeer zou hij dan vertellen., wat hij van de Armeensche zaak wist. Met behulp van de politie ging hij er heen en sneed zich daar de polsaders door, met het doel zelfmoord te plegen. Het bloed stroomde vrij en hij kwam tot de deur van het politiekantoor, waar hij buiten kennis neerviel. Men wierp water over zijn gelaat en hij kwam weer tot zichzelf, waarna hij weer voor de politie-officier gebracht werd en het verhoor voortgezet werd. Het hoofd der politie was in verlegenheid door dit voorval en zond hem naar het hospitaal, totdat hij genezen was. Ik zag de wonden aan zijn handen, welke geheel en al genezen waren. Hij wenschte, dat ik dit in een Armeensch blad, Hâyrenik (Vaderland) genaamd, dat in Amerika verschijnt, zou publiceeren, zoodat zijn broeder
pagina 37
Gabaret, op dat oogenblik in dat land vertoevend, het zou
kunnen lezen, daar hij overtuigd was, dat het gouvernement niemand van hen in het leven zou laten.
Ik verkeerde vrij met de jonge Armeniërs in de gevangenis opgesloten en wij spraken veel over deze voorvallen,
waarvan de gelijken, zooals aan hunne natie overkomen, nog nooit plaats gevonden hadden, noch aangehaald
kunnen worden in de geschiedenis der vervlogen eeuwen. Deze jongelingen waren ter veroordeeling hierheen
gezonden door den krijgsraad van Kharpout en ik hoorde, dat zij hier veilig aangekomen waren, doordat zij
verzochten het Mohamedaansche geloof te mogen omhelzen. Zij deden dit, om aan de beestachtige handelswijze
der Koerden te ontsnappen en niet uit vrees voor den dood, daar zij hun straf toch niet zouden ontloopen, indien
zij die verdienden. Voor hun vertrek vroegen zij mij, of ik iets omtrent hun lot vernomen had, en of de autoriteiten. het plan hadden
hen onderweg te dooden. Ik stelde mij op de hoogte en vernam, dat zij niet op zulk eene wijze gedood zouden
worden, hetgeen ik hun vertelde. Zij waren zeer verheugd en verlangden allen in het leven te blijven, om den
uitslag van den oorlog te kunnen zien. Zij zeiden, dat de Ar-
pagina 38
meniërs de behandeling, die zij ondervonden hadden,
verdienden, daar zij nooit de noodzakelijkheid wilden inzien voorzorgsmaatregelen tegen de Turken te nemen,
geloovende, dat het constitutioneele Turksche gouvernement nooit zonder geldige redenen tot dergelijke
maatregelen zou overgaan. Het gouvernement beging deze daden, ofschoon geen enkel ambtenaar, hetzij Turk,
Koerd of Mohamedaan, door de Armeniërs vermoord was en wij kunnen niet begrijpen, welke de gewichtige
redenen mochten zijn, welke haar tot een dergelijken maatregel zonder weerga gedwongen had.
Alhoewel men de Armeniërs niet hun nalatigheid, die zij zoo duur hebben moeten betalen, mag verwijten, toch
geeft een volk, dat geen voldoende voorzorgsmaatregelen neemt, aanleiding, dat men het van laakbare
onachtzaamheid beticht.
Mijn reisgenooten
Van tijd tot tijd bezocht ik de mannen, met welke ik samen gereisd had, maar toen ik uit de gevangenis ontslagen
werd, verbood de directeur der gevangenis zulks. Ik vroeg hun toen een voor een te spreken buiten de
gevangenis, waar de Armeniërs opgesloten waren. Na verloop van eenigen tijd, infor-
pagina 39
meerde ik naar hen en mij
werd gezegd, dat zij, evenals de overigen, terecht gesteld waren, waarop ik in tranen uitbarstte.
Op zekeren dag zag ik een gendarm, die voor korten tijd met ons in de gevangenis was opgesloten, omdat hij
goederen van gedoode Armeniërs gestolen had en daar hij mijn reisgenooten kende, vroeg ik hem, wat hij van
hen wist. Hij zeide mij, dat hij de priester Isaak met eigen hand gedood had en dat de gendarmen
weddenschappen gemaakt hadden op zijn geestelijk hoofddeksel. Ik schoot het best, raakte zijn hoed, die van
zijn hoofd viel, daarna hem doodende met een tweeden kogel. Mijn antwoord was stilte. De man geloofde vast
en zeker, dat deze moorden noodzakelijk waren, daar de Sultan het bevolen had.
De verkoop van brieven
Toen de regeering voor het eerst begon met de verbanning der 700
menschen, werden de ambtenaren gelast brieven voor te bereiden, geteekend
door de namen der eersten, welke aan de families der verbannenen gezonden
werden, om ze te misleiden, daar men bevreesd was, dat de Armeniërs een
tegenactie op touw zouden zetten, en hun plan in duigen doen vallen en hun
geheim aan de andere
pagina 40
Armeniërs zouden onthullen, en dus de uitroeiing
onmogelijk maken. De ongelukkige families gaven belangrijke sommen
geld aan dengene die brieven bracht van hare hoofden.
Het gouvernement benoemde een Koerd, een berucht bandiet, als officier
der militie, hem bevelend de Armeniërs te dooden en de brieven aan hunne
bestemming af te leveren. Toen het gouvernement zeker was van de
uitroeiing der Armeniërs, zond het een man af, Aami Hassi of Hassi Aami
genaamd, om den Koerd op zijn beurt te dooden.
Uitmoording der Protestantsche Gemeenten Chaldean en Syriac
De slachting in deze gemeenten was volkomen, zoodat geen enkel protestant te Diarbekir overbleef. Tachtig
families der Syriac gemeente werden uitgeroeid met een gedeelte van de Chaldeans in Diarbekir en in haar
omgeving ontsnapte er geen enkele, behalve die in Madiat en Mardin. Toen later order gegeven werd, dat
alleen de Armeniërs gedood moesten worden, en die, welke tot andere genootschappen behoorden, niet
aangeraakt mochten worden, hield men op met het vernietigen der laatsten.
pagina 41
De Syriacs
De Syriacs in de provincie Madiat waren dappere mannen; dapperder dan alle andere stammen in deze
streken. Toen zij vernomen hadden, wat hunne broeders te Diarbekir overkomen was, liepen zij te hoop, verschansden
zich in drie dorpen bij Madiât en boden een heldhaftigen tegenstand met buitengewonen moed. Het
gouvernement zond twee compagnieën geregelde troepen met een afdeeling gendarmen, welke er reeds
tevoren heengezonden was. Ook werden de Koerdische stammen tegen hen afgezonden, echter zonder
resultaat, en zoo beschermden zij dus hun leven, eer en bezittingen tegen de tirannie van het gouvernement. Er
werd een keizerlijk “Irâdeh” afgekondigd, dat hen begenadigde, maar zij hadden er geen vertrouwen in en
gingen er niet op in, daar de ondervinding hen geleerd had, dat dit het meest valsche gouvernement van de
wereld was, heden terugverlangend, wat het gisteren gegeven had en heden met de wreedste straffen straffend,
die het gisteren begenadigd had.
Conversatie tusschen een Post-vervoerder en een
vriend van mij in een café te Diarbekir
Postvervoerder... “Hoe komt het, dat ik zoovele Armeniërs te Diarbekir zie?”
pagina 42
Mijn vriend... “Het zijn geen Armeniërs, maar
Syriacs en Chaldeans.”
Postvervoerder... “Het gouvernement van Bitlis heeft geen enkel christen in het
Vilajet in het leven gelaten, noch in het district Moush. Als een dokter eenen zieken man zou zeggen, dat
het eenig geneesmiddel voor zijn ziekte het hart van een christen is, zou hij er geen enkel in het geheele
Vilajet meer kunnen vinden.”
Bescherming verleend door de Koerden aan de Armeniërs tegen betaling
De Armeniërs waren opgesloten in de hoofdzaal der gevangenis te Diarbekir, waar ik hen van tijd tot tijd
bezocht. Eens op een dag ontwakende, ging ik hen bezoeken in hun kerker en vond hen bezig met het
verzamelen van rijst, bloem en geld. Hun naar de reden daarvan vragend, zeiden zij mij, “wat moeten wij
doen? Als wij niet elke week een hoeveelheid bij elkaar brengen en het den Koerden geven, dan beleedigen
en slaan zij ons. Daarom geven wij deze zaken aan eenigen hunner, opdat zij ons tegen de uitspattingen van
hun makkers beschermen.” Ik riep uit, “dat God zich over
pagina 43
deze ongelukkigen erbarme,” en ging terug, treurende over hun lot.
Het wegzenden der Armeniërs ter slachting
Dit was de meest afschuwwekkende handeling. Een der gendarmen te Diarbekir vertelde mij, hoe dit
toeging. Hij zeide mij, dat, zoodra er order gegeven was ter verwijdering en vernietiging eener familie, een
officier naar het huis ging, de leden der familie telde en hen overgaf aan den commandant der militie of aan
een der officieren der gendarmerie. Er werden mannen geposteerd tot 8 uur om het huis en zijne bewoners
te bewaken, daarmede de familie aankondigend, dat zij zich op den dood moesten voorbereiden. De
vrouwen huilden en jammerden; angst en wanhoop stond op aller gelaat te lezen en velen stierven reeds
voor het voltrekken van haar vonnis 1). Na 8 uur kwamen er eenige wagens, die de ongelukkige families
naar plaatsen in de nabijheid brachten, waar zij gedood werden door geweervuur of afgemaakt als schapen
met messen, dolken of bijlen.
1) Eenige onbelangrijke gezinnen zijn hier weggelaten. – De vertaler.
pagina 44
Verkoop van Armeensche goederen en het wegnemen der kruisen van hunne kerken
Nadat de Armeniërs uitgeroeid waren, werden al hunne meubelen, linnen, kleeren en gereedschappen,
zoowel als de inhoud hunner winkels en magazijnen in kerken of groote gebouwen verzameld. De
autoriteiten benoemden comite's om deze goederen te verkoopen, welke tegen opbod en belachelijk lage
prijzen van de hand gedaan werden, zooals die van iemand die zijn natuurlijken dood gestorven is, met dit
verschil echter, dat de opbrengst ervan in de Turksche schatkist terecht kwam.
Men zag een tapijt, dat 30
pond waard was, verkoopen voor vijf, een manscostuum van vier pond, voor medjidies, en zoo verder met
de rest der goederen en vooral met muziekinstrumenten, zooals piano's enz., welke absoluut niets
opbrachten. Al het geld en juweelen werden door den commandant der gendarmerie en den Vali, Reshid Bey
bijeengegaard, welke laatste ze met zich nam, toen hij naar Constantinopel ging en ze daar aan Talaat Bey
afleverde 1).
Men kan het zich absoluut niet indenken,
1) Sommige aanmerkingen hieromtrent zijn weggelaten. – De Vertaler.
pagina 45
dat dit volk van Armenië, dit dappere ras, dat de
geheele wereld door zijn moed, flinkheid, vooruitgang en wetenschap deed verbazen en dat gisteren nog het
machtigste en meest beschaafde van de Ottomaansche volkeren was, heden niets meer dan eene herinnering
is, ofschoon het nooit tot bloei geraakt is. Hun geleerde boeken zijn thans oud papier, gebruikt om kaas en
dadels in te pakken en men heeft mij gezegd, dat een hoog ambtenaar 30 boeken over Fransche literatuur
voor 50 piasters gekocht had. Hun scholen werden gesloten, nadat zij met leerlingen overvuld geweest
waren. Zoo is het verschrikkelijk einde van het Armeensche ras. Laat dit een waarschuwing zijn voor de
volken, welke streven naar vrijheid en laten zij goed verstaan, dat vrijheid alleen verkregen kan worden
door het offeren van hun bloed en dat woorden alleen maar een schermmiddel zijn voor de zwakken.
Ik bemerkte, dat de kruisen van de hooge torens hunner kerken weggenomen waren, welke laatsten thans
gebruikt worden als pakhuizen en verkoopplaatsen om de bezittigen der vermoorden te bewaren of te
verkoopen.
pagina 46
Wijzen van uitmoording
Deze waren verschillend. Een officier vertelde mij, dat de autoriteiten in het Vilajet Bitlis de Armeniërs in
schuren met stroo en kaf opsloten, stroo voor de deur opstapelend en het dan in brand staken, zoodat de zich
in de schuur bevindende Armeniërs in den rook omkwamen. Soms werden meer dan 100 man tegelijk in
eene schuur opgesloten. Andere methoden werden ook toegepast. Hij vertelde mij, tot mijn groote
droefenis, dat hij een meisje, aan haar verloofde vastgeklemd, in eene schuur heeft zien omkomen, den dood
moedig onder het oog ziende.
Te Moush word een gedeelte in schuren verbrand, maar een grooter deel werd gedood door geweervuur of
afgemaakt met messen. Het Turksch gouvernement had beulen gehuurd voor dit werk , welke een Turksch
pond per dag als belooning ervoor kregen. Een dokter, Aziz Bey genaamd, vertelde mij, dat hij, toen hij te
Marzifum in het Vilajet Sivas was, hoorde, dat er een karavaan Armeniërs ter executie heengezonden
word. Hij ging naar den Kaimakâm en zeide hem: “U weet, dat ik dokter ben en dat er geen verschil is
tusschen dokters en slagers, daar eerstgenoemden meestal bezig zijn in menschen te
pagina 47
kerven. Daar het in dezen tijd de plicht van eenen
Kaimakâm is, te doen evenals wij, op menschen te kerven,
verzoek ik U deze operaties aan mij over te laten”. Hij
kreeg de permissie en ging er heen. Hij vond vier
beulen, ieder met een lang mes. De gendarmen verdeelden de Armeniërs in groepen van tien, die een voor
een naar de beulen gezonden werden. De beul gelastte hen hun hals uit te strekken, hetgeen zij deden, en
werden toen geslacht als schapen. De dokter was verbaasd over hun standvastigheid in het aangezicht van
den dood, geen woord uitend noch enig teeken van vrees toonend.
De gendarmen bonden vrouwen en kinderen aan elkander, en wierpen hen van eene groote hoogte, zoodat
zij verpletterd op den grond terecht kwamen. Deze plaats is ergens tusschen Diarbekir en Mardin, waar
heden nog de beenderen der ongelukkigen bij hopen te vinden zijn.
Een ander vertelde mij, dat de autoriteiten te Diarbekir de Armeniërs uitroeiden, nu eens door geweervuur of afslachting, dan weer door
groote aantallen in putten en kelders op te sluiten en deze dicht te stoppen, zoodat allen er in omkwamen.
Ook werden zij in de Tigris en Eufraat geworpen en de ontbindende lijken veroorzaakten een epidemie van
typhus. Twee-
pagina 48
duizend Armeniërs werden geslacht onder de wallen der stad, tusschen het kasteel Murad en de
Tigris op niet meer dan een half uur afstand van de stad.
Brutaliteit der Gendarmen en der Koerdische stammen
Het is absoluut aan geen twijfel onderhevig, dat alles wat verteld word van de daden der gendarmen en der
Koerdische stammen, niet werkelijk gebeurd zou zijn. Wanneer de gendarmen een karavaan Armeniërs in
handen kregen, werden mannen zowel als vrouwen een voor een onderzocht en werd hun het geld, dat zij bij
zich hadden en het betere deel hunner kleeren afgenomen: Wanneer zij overtuigd waren, dat zij geen geld,
juweelen en betere kleeren meer over hadden, verkochten zij de Armeniërs bij duizenden aan de Koerden, op
voorwaarde, dat er geen enkele van in leven mocht blijven. De prijs was al naar gelang de grootte der groep en
mij werd uit, zeer betrouwbare bron gezegd, dat de prijzen varieerden tusschen 200 en 2000 liras.
Na een karavaan gekocht te hebben, ontdeden de Koerden alle Armeniërs, zoowel mannen als vrouwen, van
hunne kleeren, zoodat zij geheel naakt bleven. Dan schoten
pagina 49
zij hen neer, waarna zij hun maag opensneden, om
nog naar geld tusschen de ingewanden te zoeken, en ook werden kleeren en schoenen voor dat doel vernield.
Zulks waren de handelwijzen der officiële gendarmerie en der Koerden tegenover hunne medemenschen. De
reden van den verkoop der groepen door de gendarmen was, om zich zelven moeite te besparen, en daardoor
vlugger nieuwe groepen in handen te krijgen, met het doel om zich van hun geld en waarden meester te
maken.
Wee hem, die een gouden tand of gouden gebit had. De gendarmen en Koerden trokken deze gewelddadig
eruit, voordat de ongelukkige op de slachtplaats aankwam.
Een Koerdische Agha doodt 50.000 Armeniërs
Een Koerd vertelde mij, dat de autoriteiten van Kharpout aan een zekeren Koerdischen Agha uit dat distrikt
meer dan 50.000 Armeniërs overhandigd hadden in drie partijen, met het bevel hen allen om te brengen en
hetgeen ze op hen vonden aan geldswaarden en kleeren mochten zij onder elkander verdeelen. Hij huurde 600
muildieren om de vrouwen naar Urfa te brengen, tegen drie liras per hoofd. Na den prijs ontvangen te
pagina 50
hebben,
verzamelde hij muildieren, tot zijn eigen stam behoorende, laadde de vrouwen er op en bracht haar naar een
plaats tusschen Malatiya en Urfa, waar hij haar op de meest barbaarsche wijze vermoordde, na zich van haar
geld, kleeren en waarden beroofd te hebben.
Verkrachting van vrouwen voer en naar haar dood 1)
Een geval van een sheik en een meisje
Zooals ik reeds gezegd heb, werden de Armeensche vrouwen weggeleid in groepen onder geleide van
gendarmen. Wanneer zij door een dorp trokken, zochten zich de bewoners er die uit, welke zij verlangden, en
welke zij met zich namen tegen betaling van een kleine som. In zekere plaats zocht een Koerd van over de 60
jaar er een mooi meisje van 16 jaar uit. Zij weigerde absoluut iets met hem te doen te willen hebben, en zeide,
dat zij het geloof van den Islam wilde omhelzen en een man van haar leeftijd huwen. Dit wilde de Koerd niet
toestaan en gaf haar te kiezen tusschen den dood en hem. Zij bleef weigeren en werd vermoord.
1) Van de bijzonderheden hieromtrent houd ik mij terug. Deze zijn alleen door Turken en Koerden bedreven geworden. De Vertaler.
pagina 51
Barsoam Agha
Toen ik nog Kaimakâm was van het distrikt Kiakhta in het Vilajet Kharpout, kende ik daar een Armeensch
notabel van deze plaats, Barsoum Agha genaamd. Hij was een waardig en moedig man, die zeer goed met
Koerden, Turken en Armeniërs zonder onderscheid verkeerde. Hij toonde veel vriendelijkheid aan de
ambtenaren, die van hun post in het district ontslagen werden. Al de Koerdische Aghas daar hielden hem
scherp in het oog, daar zij hem haatten, omdat hij hun mededinger in de oppermacht van de plaats was. Toen
ik na mijne verbanning te Sivrek aankwam en vernam, wat met de Armeniërs daar gebeurd was, informeerde
ik naar hem en zijne familie. Mij werd verteld, dat, toen het gouvernement over het lot der Armeniërs beschikte, hij werd gedagvaard en
een staat moest overleggen van het geld, dat men hem schuldig was. De Koerden en Armeniërs in dit district
waren hem meer dan 10.000 liras schuldig. Hij zeide, dat hij zijn aanteekeningen verscheurd had, en zijn
schuldenaars van hunne verplichtingen ontslagen had. Hij werd weggezonden met de andere Armeniërs en bij
aankomst aan de Euphraat
pagina 52
vroeg hij verlof, om zich zelf te mogen verdrinken. Dit word toegestaan, maar toen
hij het wilde doen, ontbrak hem de kracht en zeide hij tot de gendarmen: “Het leven is mij dierbaar en ik kan
mij zelf niet dooden, dus doe met mij, zooals bevolen is.” Daarop werd hij en zijne familie doodgeschoten.
Het verhaal van een jongen Turk
Deze jonge man, die als schoolmeester naar Diarbekir gekomen was, vertelde mij, dat het gouvernement de
Armeniërs van Broussa er mede in kennis stelde, dat tot hunne verbanning besloten was en dat zij zich naar
Mosul, Syrië of El-Deir moesten begeven, binnen drie dagen na ontvangst van het bevel. Na verkocht te
hebben, wat zij konden, huurden zij karren en wagens voor het vervoer van henzelve, om, zooals zij dachten,
zich naar de plaats van bestemming te begeven. Toen zij op een eenzame, dorre plaats aankwamen, verre van
eenig dorp of woonplaats, vernielden de voerlieden, volgens hunne instructies, de wagens en lieten de
menschen in de wildernis, in den nacht terugkeerende om hen te plunderen. Velen kwamen om door honger en
angst, een groot deel werd onderweg vermoord, en zeer weinigen bereikten Syrië of El-Deir.
pagina 53
Kinderen omgekomen door honger en dorst
Een Arabier, El-Jezira, die mij vergezelde op mijne vlucht uit Diarbekir, vertelde mij, dat hij met een Sheik
van zijn stam en met mannen en kameelen gegaan was, om graan van de zonen van Ibrahim Pasha El-Mellili
te koopen. Op onzen weg er heen, zagen wij 17 kinderen, waarvan de oudste niet meer dan 13 jaar was, die
van honger en van dorst stierven. Wij hadden alleen maar een kleine waterzak en weinig voedsel bij ons. Toen
de Sheik dit zag, huilde hij uit medelijden en gaf hun met eigen handen voedsel en water. Maar welk nut
hadden zij van deze kleine hoeveelheid? Wij dachten er over na, dat, wanneer wij ze meenamen naar den
Pasha, zij door de Koerden gedood zouden worden, daar deze alle Armeniërs op bevel der regering afmaakten
en onze Arabieren waren op vijf dagen afstand. Dus hadden wij geen andere keuze, dan ze aan God's genade
over te laten, en toen wij een week later terugkeerden, vonden wij ze allen dood.
Verhaal van eenen gouverneur eener provincie
Wij waren aan het spreken over den moed en de goede eigenschappen der Armeniërs, toen de
pagina 54
gouverneur, die
bij ons was, ons eene eigenaardige geschiedenis vertelde: “Volgens ontvangen bevel, vereenigde ik alle
overgeblevene Armeniërs, 17 vrouwen en eenige kinderen, waaronder er een van drie jaar, dat ziekelijk en niet
in staat was te loopen. Toen de beulen de vrouwen begonnen te slachten en de beurt aan de moeder van het
kind kwam, stond dit op en liep over een afstand en viel toen neer. Wij waren hierover verbluft en ook dat het
begreep, dat zijn moeder dood was. Een gendarm ging het halen en legde het dood bij het lijk van zijne
moeder neer.” Hij zag ook, dat een der vrouwen een stuk brood at en een ander een sigaret rookte, terwijl de
beulen op haar toekwamen en zij absoluut geen vrees voor den dood toonden.
Verhaal van Shevket Bey
Shevket bey, een der mannen belast met de uitroeiing der Armeniërs, vertelde mij, in gezelschap van
anderen, de volgende geschiedenis. “Ik ging juist weg met een groep, en toen wij buiten de wallen van
Diarbekir gekomen waren en begonnen met de Armeniërs neer te schieten, kwam er een Koerd naar mij toe,
mij de hand kussend, en verzocht mij,
pagina 55
hem een meisje te geven, van ongeveer tien jaar oud. Ik hield op met vuren en zond een gendarm, om het meisje te halen. Toen zij kwam, wees ik haar eene plaats aan om te gaan zitten en zeide tot haar: “Ga zitten, ik heb je aan dien man gegeven en je zult gespaard blijven”. Na een poosje bemerkte ik, dat zij zich tusschen de doode Armeniars geworpen had en ik beval de gendarmen met vuren op te houden en liet haar bij mij brengen. Ik zeide tot haar: ik had medelijden met je en heb je gespaard. Waarom heb je je weer tusschen de anderen geworpen? Ga met deze man mee, hij zal je groot brengen als zijne dochter”. Zij antwoordde: “Ik ben de dochter van een Armeniër, mijne ouders en landgenooten zijn tusschen deze menschen gedood. Ik wil geen anderen hebben in hunne plaats en ik wensch geen oogenblik langer zonder hen te leven” Ik trachtte haar te overreden, maar zij wilde niet luisteren en ik liet haar dus haar gang gaan. Zij verliet mij tevreden, plaatste zich tusschen haar vader en moeder, die nog tot de laatstovergeblevenen behoorden en werd aldus gedood. En hij voegde er aan toe: “Als de kinderen zich zoo gedroegen, hoe was dan wel het gedrag hunners ouders?”
pagina 56
Prijs voor Armeensche vrouwen
Een betrouwbaar persoon uit Deir-el-Zûr vertelde mij, dat een der ambtenaren van de plaats drie meisjes
gekocht had van de gendarmen voor een kwart medjidie dollar ieder. Een ander vertelde mij, dat hij een
zeer mooi meisje voor 1 lira gekocht had en verder hoorde ik, dat de Armeensche vrouwen onder de
stammen verkocht werden gelijk oude meubels, van een tot tien liras of voor een tot vijf schapen. 1)
De Mutesarrif en het Armeensche meisje
Bij aankomst van een groep Armeensche vrouwen te Deir-el-Zur, wenschte de Mutesarrif een dienstmeisje
onder hen uit te zoeken. Zijn oog viel op een zeer schoon meisje en hij ging naar haar toe, maar zij werd
doodsbleek op zijne nadering en viel bijna neer. Hij zeide haar niet bevreesd te zijn, daar hij haar als
dienstmeisje in zijn huis wilde hebben. Haar om de reden van haar angst vragend, zeide zij: dat haar
moeder van Ras-el-Ain met een Circassische gendarm met vele andere Armeensche vrouwen weggezonden
was. Onderweg riep de gendarm hare moeder en ge-
1) Een onbelangrijk feit is hier uitgelaten. – De vertaler.
pagina 57
lastte haar, hem haar geld te geven, of dat hij haar anders
zou dooden. Zij zeide, dat zij geen geld had en de bruut mishandelde haar zoo lang, totdat zij hem zes liras
gaf 1)... Hij zeide tot haar: “Jou leugenaarster. Jelui Armeniërs houden nooit op met liegen. Je hebt gezien, wat
gebeurt en gebeuren zal met alle Armeniërs, maar je wilt niet gewaarschuwd zijn en nu zal ik je als
voorbeeld stellen, zoodat alle anderen het zien.” Hierop sneed hij haar handen af met zijn mes, en daarna
beide voeten, terwijl hij daarna haar dochter voor haar gezicht verkrachtte, zoodat de stervende moeder dit
ook nog moest aanzien. “En toen ik u op mij zag toekomen herinnerde ik mij het lot mijner moeder en was
bang voor u, vreezende, dat gij mij net zoo zoudt behandelen, als die gendarm aan mijne moeder en mij
deed, ten aanschouwe van iedereen” 2).
De belooning voor dwangarbeid
De Turken hadden allen van militairen leeftijd verzameld en hen onder de verschillende korpsen verdeeld,
ter vervulling van hunnen
1) Bijzonderheden niet geschikt voor publicatie. – De vertaler.
2) Onbelangrijk feit weggelaten. – De vertaler
pagina 58
dienst. Toen het gouvernement tot de verbanning en uitroeiing der Armeniërs
besloten had, werd bevel gegeven, om afzonderlijke Armeensche bataljons te vormen, om gebruikt te worden,
zooals het in de officiële verklaring luidt, tot het werken aan de wegen en werken in de gemeenten. De
bataljons werden gevormd en aan de wegen en anderen dwangarbeid gezet. Zij werden op deze wijze
gedurende acht maanden gebruikt, toen de strenge winter aanbrak. Daar het gouvernement ze niet langer meer
kon , gebruiken, werden zij naar Diarbekir gezonden. Voor hunne aankomst telegrafeerden de officieren, dat
de Armeensche bataljons op komst waren en de autoriteiten zonden gendarmen, wel voorzien van patronen,
om de arme drommels aan te vallen. De gendarmen ontvingen hen met geweervuur, en 840 man kwamen op
die manier om, dicht onder de wallen van Diarbekir.
Een karavaan vrouwen 1)
Een nacht onderdak voor 50 ponden
De man, die de grootste meedoogenloosheid toonde
in het uitroeien der Armeniërs, was
1) Onbelangrijk. De schrijver verhaalt, hoe de bewoners van Diarbekir bij aankomst van een groep zich haastten vrouwen uit te zoeken. Twee dokters zochten er twintig uit voor hulp in 't hospitaal. – De vertaler.
pagina 59
Reshid Bey, de Vali van Diarbekir. Ik heb reeds verteld, hoe velen op de meest beestachtigste wijze in zijn district vermoord werden. Toen de tijding van zijn overplaatsing kwam, heerschte er een groote vreugde onder de overblijvende Armeniërs en Christenen, en kort nadat het nieuws bekend was, waren eenige Armeniërs, die zich verborgen hadden, uit hunne schuilplaats te voorschijn gekomen en wandelden door de stad. De Vali, die zijn verplaatsing geheim wilde houden en nog meer terreur wilde veroorzaken, begon toen met nog grooter energie de Armeniërs te vervolgen en zij die zich eerst verscholen hadden, verborgen zich opnieuw. Een van de hoofdpersonen van Diarbekir verzekerde mij, dat een Armeniër 50 Turksche ponden betaald had, om zich den nacht, voor het vertrek van den Vali, in het huis van een der bewoners te mogen verbergen, en dat een ander bewoner het bod van drie pond per nacht voor deze gebeurtenis geweigerd had, uit vrees voor de autoriteiten.
pagina 60
Kuischheid der Armeensche vrouwen 1)
Een Arabier van de Akidat vertelde mij, dat, toen hij eens langs de banken der Euphraat wandelde, hij het
grauw der stad twee vrouwen de kleeren zag aftrekken. Hij bemoeide zich er mede, en zeide, dat zij de
kleeren moesten teruggeven, maar men stoorde zich niet aan hem. De vrouwen smeekten om genade en
ziende, dat het niet hielp, wierpen zij zich in de rivier, de dood boven de schande verkiezend. Ook vertelde
hij mij van een vrouw met een kind aan den borst, welke de voorbijgangers om voedsel bedelde, die uit
angst voor de autoriteiten haar niet durfden te helpen. Na drie dagen van hongerlijden, liet zij haar kind op
de markt van El-Deir achter en verdronk zich in de Euphraat. Op deze wijze toonde zij schoone hoedanigheden,
eer en moed, zooals menig man er niet bezat.
1) Een ambtenaar verhaalt, hoe hij van eene bootlading slachtoffers een dienstmaagd uitzocht, die zeide, dat zij alleen dienstmaagd wilde zijn en anders niet. Hij zocht er een uit en toen hij eens dronken thuis kwam, wilde hij zich aan haar vergrijpen. Zij zette hem op zijne plaats op strenge wijze en daarna gedroeg hij zich voortaan behoorlijk. – De vertaler.
pagina 61
Vrouwelijke dienstboden te Diarbekir
Men kan geen huis te Diarbekir binnengaan, of men vindt er een tot vijf Armeensche dienstboden, zelfs bij
de minste winkeliers, welke waarschijnlijk gedurende het leven harer ouders zich niet verwaardigd zouden
hebben een woord te spreken tegen den meester, wien ze thans gedwongen zijn haar geheele leven te
dienen. Het staat vast, dat het aantal dezer vrouwen en meisjes meer dan 5000 bedraagt, meerendeels uit Erzeroum,
Kharpout en andere Vilajets.
Verhaal van Shanin Bey
Shahin Bey, een man uit Diarbekir, die met mij in de gevangenis zat, vertelde mij, dat, daar hij soldaat was,
een zeker aantal Armeniërs hem toegewezen werd, om uit te roeien. Hij zeide: “Toen wij op weg waren,
zag ik een Armeensch meisje, dat ik kende en zeer mooi was. Ik riep haar bij den naam en zeide, kom hier,
ik zal je redden en je zult een jongen man van je land, een Turk of een Koerd huwen. Zij weigerde en zeide,
“wanneer gij mij een gunst wilt bewijzen, verzoek ik U één ding voor mij te willen doen.
Ik zeide haar, dat ik voor
pagina 62
haar alles zou doen, wat zij van mij verlangde, en zij zeide mij: Ik heb een broeder,
jonger dan ik, onder deze menschen. Ik verzoek U hem vóór mij te willen dooden, opdat ik stervende, mij niet
over zijn lot ongerust behoef te maken. Zij wees hem aan en riep hem. Toen hij bij haar kwam, zeide zij tot
hem: Vaarwel mijn broer, ik kus je voor het laatst, maar wij zullen elkander, zoo God het wil, hier namaals
ontmoeten en Hij zal ons wreken voor al het leed, dat wij doorstaan hebben. Zij kusten elkander en de knaap
gaf zich aan mij over. Ik moest mijne orders gehoorzamen en met een slag spleet ik hem den schedel met een
bijl en hij viel dood neder. Toen zeide zij, ik dank U en ik zal U nog één gunst vragen. Dood mij met één slag,
zooals mijnen broeder en martel mij niet. Zoo doodde ik haar met een slag, nog tot heden betreurende hare
schoonheid en jeugd, zoowel als haren bewonderenswaardigen moed.
Photografieën van Armeniërs getooid met tulbanden
De Turksche regeering dacht, dat, als de Europeesche Naties de uitroeiing der Armeniërs te weten
mochten komen, zij dit nieuws zouden verspreiden, om vooroordeelen tegen
pagina 63
de Turken in het leven te roepen.
Nadat de gendarmen een aantal Armeniërs vermoord hadden, zetten zij hen tulbanden op en brachten zij een
aantal Koerdische vrouwen er bij om over hen te weenen en te jammeren, zeggende, dat de Armeniërs haar
mannen vermoord hadden.
Zij haalden er een photograaf bij om de lijken en de treurende vrouwen te photografeeren, zoodat zij in staat
mochten zijn Europa later te kunnen overtuigen, dat de Armeniërs de Koerden aangevallen en vermoord
hadden, en dat de Koerdische stammen tegen deze in opstand gekomen waren, om zich te wreken en dat het
Turksche gouvernement er part noch deel aan had. Maar het geheim dezer wandaden bleef niet verborgen voor
de meer intelligente menschen, welke spoedig achter de waarheid kwamen en deze spoedig door Diarbekir
verspreidden.
Bekeering der Armeensche vrouwen tot den Islam
Toen de regeering de uitroeiing der Armeniërs begon, gingen enkele vrouwen naar de Mufti en de Kadi en
verklaarden, dat zij het Mohamedaansche geloof wilden omhelzen. Deze autoriteiten namen hare bekeering
aan
pagina 64
en zij werden uitgehuwd aan mannen van Diarbekir, hetzij Turken of Koerden.
Na een poosje, begon het gouvernement deze vrouwen te verzamelen en de Mufti en de Kadi gingen naar
den Vali en zeiden hem, dat de betrokken vrouwen geen Armeniërs meer waren maar Mohamedanen en
dat de Heilige Wetten het dooden eener Muselmansche vrouw niet gedoogden. De Vali antwoordde:
“Deze vrouwen zijn adders, die ons in de toekomst zullen bijten. Werkt de regeering in deze zaak niet
tegen, omdat de politiek geen godsdienst heeft, en het gouvernement zeer goed weet, wat het doet”.
De Mufti en de Kadi keerden onverrichter zake terug, en de vrouwen werden vermoord. Na het overplaatsen
van den Vali, naar men zegt ten gevolge van onregelmatigheden in betrekking tot den verkoop
der zaken, uit Armeensche huizen en winkels, kwam een bevel, dat de bekeering van ieder, die wenschte
het Mohamedaansche geloof te belijden, moest aangenomen worden, hetzij man of vrouw. Vele van de
overgebleven Armeniërs, van beide seksen, haastten zich den Islam te omhelzen, in de hoop, dat zij
hiermede hun leven zouden redden, maar na een tijdje werden zij eveneens omgebracht en hun
Islamisme redde hen niet.
pagina 65
De Duitschers en de Armeniërs
Altijd, wanneer het gesprek liep over de Armeniërs, laakte ik de Turksche handelwijzen tegenover hen,
maar eens op een dag, toen wij over de kwestie aan 't disputeeren waren, zeide een ambtenaar van
Diarbekir, een fanatisch Jong Turksch nationalist: “Men kan de Turken er geen verwijt van maken, aangezien
de Duitschers deze handelwijze het eerst toegepast hebben op de Polen, die zij onder hun bewind hadden.
En de Duitschers hebben de Turken gedwongen dien weg in te slaan, zeggende dat, indien zij de Armeniërs
niet uitroeiden, zij hen niet als bondgenooten beschouwden en Turkije had dus geen andere keuze.”
Dit was het, wat de Turk woord voor woord gezegd heeft en dit, werd bevestigd door hetgeen ik vernam van
een Turk, die in Aaliya met mij gevangen zat, onder beschuldiging met Abdul-Kerim el-Khalil in
correspondentie geweest te zijn. Hij zeide, dat, toen hij door Damascus reisde, hij den Duitschen consul
daar bezocht had, die hem in vertrouwen gezegd had, dat een zekere Oppenheim gekomen was met een
speciale opdracht, namelijk om Jemâl Pasha tegen de Arabieren op te hitsen en deze te doen vervolgen, met
het
pagina 66
doel tweedracht tusschen beide rassen in het leven te roepen, waarvan de Duitschers in de toekomst
zouden kunnen profiteeren, indien er moeilijkheden tusschen hen en de Turken zouden rijzen. Dit was een
korten tijd voor de terechtstelling van Abdul Kerim.
Het vermoorden van twee Kaimakâms
Toen de regeering te Diarbekir bevel gaf tot het dooden der Armeniërs, was een inboorling van Bagdad
Kaimakâm van El-Beshiri in dat Vilajet en een Albaniër was Kaimakâm van Lijeh. Beiden telegrafeerden
naar de autoriteiten, dat hun geweten zich tegen eene dergelijke daad verzette en dat zij voor hun post
bedankten. Hun ontslag werd aanvaard, maar beiden werden in het geheim vermoord. Ik onderzocht dit feit
zorgvuldig en stelde vast, dat de naam van den Bagdad-Arabier, Sabat Bey El-Sueidi was, maar ik kon dien
van den Albaniër niet te weten komen, hetgeen ik zeer betreur, daar deze eene edele daad verrichtten, welke
in de geschiedenis bewaard had moeten blijven 1).
1) De schrijver vertelt, hoe een Turksch rechter (kadi), die met het ambt van Kaimakâm bekleed werd, na het vermoorden van Sabat Bey er zich op beroemde vier Armeniërs met eigen hand gedood te hebben. “Het waren dappere mannen, die geen vrees voor den dood hadden” zeide hij. – De Vertaler.
pagina 67
Een Armeniër, die zijn land verraadt 1)
Het bevel van den Sultan
Toen ik in de gevangenis was, kwam een Turksch politiecommissaris er dikwijls een vriend bezoeken, die
ook opgesloten was. Eens toen ik met dien vriend te samen was, kwam de commissaris en in den loop van
het gesprek over de Armeniërs en hun lot, beschreef hij, hoe hij hen vermoord had en hoe een aantal in een
kelder buiten de stad gevlucht was en hoe hij hen er uit gedreven en twee van hen zelf gedood had. Zijn
vriend zeide tot hem: “Heb je dan geen vrees voor God? Wie geeft je het recht een leven te nemen ten spijt
van God's wet?” Hij antwoordde: “Het was het bevel des Sultan's en het bevel des Sultan's is het bevel
God's en de uitvoering er van is een plicht.”
Armeensche Doodenstatistieken
In het eind van Augustus 1915 werd ik in de gevangenis door een van mijne Diabekir-
1) De schrijver vertelde een verhaal van een Armeniër die de politie inlichtte omtrent zijn eigen stamgenooten, hun schuilplaatsen verradend. Hij zag hem op onbeschaamde manier door de straten loopen, een houding aannemend van een gewichtig persoon. – De Vertaler.
pagina 68
collega's bezocht,
die een intieme vriend was van een, die belast was met de leiding der Armeensche moorden. Wij spraken over
de Armeensche kwestie, en hij vertelde mij, dat er in Diarbekir alleen 570.000 vermoord waren, zijnde dit de
bevolking van andere Vilajets als die, welke behoorden tot Diarbekir zelf.
Als wij hier aan toevoegen, die
welke in de volgende maanden omgebracht werden, zijnde ongeveer 50.000 en die uit de Vilajets Bitlis en
Van en uit de provincie Moush, ongeveer 230.000, en die, welke omgekomen zijn in Erzeroum, Kharpout,
Sivas, Stamboul, Trebizonde, Adana, Broussa, Urfa, Zeitun en Aintab, geschat op ruim 350.000, dan komen
wij tot een totaal van 1.200.000 vermoorde Armeniërs inbegrepen die gestorven zijn aan ziekten, van honger
of dorst.
Er blijven over 300.000 in de Vilajets Aleppo, Syria en Deir-el-Zûr, die daarheen gedeporteerd zijn, en in
Amerika, Egypte of elders en 400.000 in Roemelië gelegen in de Balkanstaten, welke een totaal geven van
1.900.000 zielen.
Bovenstaande is hetgeen ik te weten kon komen, wat betreft de statistieken omtrent de
vermoorde Armeniërs en ik zou een uit-
pagina 69
treksel willen aanhalen uit El-Mokattam, handelende over dit
onderwerp.
“De Baselsche correspondent van de “Temps” constateerd dat, volgens officiële rapporten
ontvangen uit Aleppo, begin 1916, er 492.000 Armeniërs nit de distrikten Mosul, Diarbekir, Aleppo,
Damascus, Deir-el-Zur verbannen zijn geworden.
De Turksche Minister van Binnenlandsche Zaken, Talaat Bey, schat het aantal gedeporteerden op 800.000 en
bevestigt, dat 300.000 er van uit den weg geruimd of gestorven zijn in de laatste paar maanden.
Een andere berekening schat het aantal gedeporteerde Armeniërs op 1.200.000 zielen en constateert, dat
minstens 500.000 gedood, of in ballingschap omgekomen zijn.”
(El-Mokattam van 30 Mei 1916)
De Armeniërs en de Arabische stammen
Toen ik Diarbekir naderde, kwam ik door menig Arabische stam, bij wien ik vele Armenische mannen en
vrouwen zag, die daar goed behandeld werden, ofschoon de regeering hun had laten weten, dat het dooden van
Armeniërs een absoluten plicht was. Ik heb geen enkele maal gehoord, dat een Armeniër door een stamgenoot
vermoord of geplunderd was, maar ik vernam, dat eenige
pagina 70
Arabieren, eene bron passeerende, waar mannen on vrouwen ingeworpen waren, ze nog ter rechter tijd er uit
redden, en ze verzorgden, totdat zij weer hersteld waren.
De Arabier en de Armeensche bedelares... 1)
1) Het verhaal eindigt met het vermelden van een feit, schitterende daad van weldadigheid, door een soldaat uit Bagdad aan een arme vrouw, die in de straten van Diarbekir bedelde. – De Vertaler
pagina 71
BESLUIT
Wanneer men het Turksch gouvernement zou vragen, om welke redenen het de Armeensche mannen,
vrouwen en kinderen vermoord heeft en waarom het hun eer en eigendommen verwoest en aan het grauw
overgeleverd heeft, zou het antwoorden, dat dit volk Mohammedanen uit het Vilajet Van vermoord heeft,
dat er verboden wapens en springstoffen in hun bezit gevonden zijn en dat er aanduidingen waren tot
vorming van een Armeenschen staat, zooals vlaggen en dergelijke, dit alles erop wijzende, dat dit volk niet
van zijn slechte gewoonten afstand deed, maar bij de eerste de beste gelegenheid in opstand zou komen,
Mohammedanen vermoorden, revolutie veroorzaken en de hulp van Rusland, den vijand van Turkije,
inroepen. Dat is hetgeen de Turksche regeering zou antwoorden. Ik heb deze zaak van meet af aan gevolgd. Ik heb
geïnformeerd bij bewoners en ambtenaren van Van, die in Diarbekir waren, of er misschien ook een
Muzelman door Armeniërs in de stad Van of in een der districten van het Vilajet gedood zou zijn. Allen
ant-
pagina 72
woordden ontkennend, zeggende, dat de regeering de bevolking bevolen had de stad te verlaten voor de
aankomst der Russen en voordat er nog iemand gedood was, maar dat den Armeniërs gelast was hunne
wapenen af te geven, hetgeen zij niet gedaan hadden, daar zij een aanval der Koerden en ook van de
regeeringstroepen vreesden. Verder had het gouvernement bevolen, dat de voornaamste notabelen en volksleiders als gijzelaars zouden
genomen worden, hetgeen de Armeniërs niet wilden toelaten. Dit alles greep plaats toen de Russen de stad
naderden. Wat betreft de omliggende districten, daar werden de Armeniërs bijeengedreven en het
binnenland in gejaagd, waar zij allen omgebracht werden, zonder dat er een regeeringsambtenaar of
particulier, hetzij Turk of Koerd, gedood was.
Betreffende Diarbekir hebt gij de geheele geschiedenis in dit boek gelezen. Daar viel niet de minste of
geringste gebeurtenis voor, laat staan, moord of vredebreuk, wat de Turksche regeering ook maar aanleiding
zou kunnen gegeven hebben op zulk een schandelijke wijze tegenover de Armeniërs op te treden.
Te Constantinopel hoorde ik ook niet van moord of eenige ongerechtigde daad door
pagina 73
Armeniërs begaan,
uitgezonderd de onware geschiedenis van de twintig gehuurde voorvechters, welke ik reeds vermeld heb.
Ook hebben zij niet de minste onwettelijke daad gedaan in de Vilajets Kharpout, Trebizonde, Sivas, Adana
of Bitlis, noch in de provincie Moush.
Ik heb het onbeduidende voorval te Zeitun vermeld, als ook dat te Urfa, waar zij uit zelfverdediging
handelden, bij het zien van wat hun rasgenooten overkomen was, den dood boven overgave verkiezende.
Wat betreft hun voorbereidingen, zooals vlaggen, bommen en dergelijke, zelfs aannemend, dat daar iets van
waar was, dan rechtvaardigt dit absoluut niet de algeheele uitroeiing van een geheel volk, mannen, vrouwen,
oude lieden en kinderen, op eene wijze, welke de geheele menschheid en speciaal den Islam en alle
Muzelmannen tegen den borst stuit, vooral omdat zij, die niet bekend zijn met de ware toedracht, deze
barbaarschheden zouden toeschrijven aan Mohammedaansch fanatisme.
Om dit te staven, zij het voldoende
aan te halen de daden van onderdrukking en moorden, die door de Jong Turken in Syrië en Mesopotamië
tegen den Islam gepleegd zijn.
pagina 74
In Syrie hebben zij onder meer de volgende voorvechters van den vooruitgang opgehangen, zooals Shukri
Bey, El-Azli, Abdul Wahhâb Bey El-Inglizi, Selim Bey El-Jezairi, Emir Omar El-Husseini, Addul-Ghani
El-Arizi, Shefik Bey El-Moveyyad, Rushdi Bey El-Shamaa, Abdul Hamid El-Zahrâwi, Abdul Kerim
El-Khalil, Emir Aarif El-Shehdbi, Sheik Ahmed Hasan Tabâra en nog een dertig andere voorname
voormannen, allen Arabieren.
Ik heb dit boek gepubliceerd, omdat ik voor alles leugens en lastertaal tegen het geloof van den Islam en de
Mohamedanen in het algemeen wil weerleggen, en ik bevestig, dat alles wat de Armeniërs overkomen is,
enkel en alleen moet toegeschreven worden aan het Comité van Eenheid en Vooruitgang, dat met het
Turksche Rijk doet wat het verkiest, gedreven door een nationalistisch fanatisme en de afgunst op de
hoogere ontwikkeling der Armeniërs. Het geloof van den Islam is geheel onschuldig aan dergelijke
handelingen.
Uit het voorgaande zien wij, dat de Armeniërs geen daden begaan hebben, die maar eenigszins zouden
kunnen rechtvaardigen, dat de Turken eene dergelijke bezoeking over hen brachten, zonder weerga zelfs in
de donkerste eeuwen. Wat was dan wel de reden, die de
pagina 75
Turksche regeering noodzaakte een geheel volk uit
te roeien, waarvan zij altijd verkondigden, dat het hun broeder in vaderlandsliefde was, de voornaamste
factor bij het ten val brengen der regeering van Abdul Hamid en de invoering der grondwet en dat zij aan
zij met hen streed in den Balkanoorlog? De Turken wettigden en keurden de instelling der Armeensche
politieke vereenigingen goed, hetwelk zij aan andere nationaliteiten weigerden. Welke is de reden eener zoo
plotselinge verandering van houding?
Het is deze, dat vóór de afkondiging der
grondwet de Unionisten de despotische
regeeringsvorm haatten. Zij predikten gelijkheid en
vervulde het volk met haat tegen de despotische
regeering van Abdul Hamid. Maar niet zoodra hadden
zij zelf de teugels van het bewind in handen en de
smaak er van beet, hoe zoet de macht is, of zij
ontdekten, dat het despotisme het beste middel was,
om hun gezag en voorspoed te vestigen en de
regeering over de Ottomaansche volkeren uitsluitend
onder de Turken te brengen. Daar de Armeniërs de
hoogst ontwikkelden onder deze volkeren waren, kwamen zij tot de slotsom, dat zij de eenigen zouden zijn,
die zich tegen hun despotisme zouden verzetten en hen
pagina 76
bestrijden, zooals zij dit Abdul Hamid gedaan
hebben. Zij gevoelden ook, dat de Armeniërs boven alle andere hunner volken uitblonken door kunst en
industrie en dat zij meer gevorderd waren in wetenschap en vereenigingswezen en dat na verloop van tijd
een groot gedeelte der legerofficieren Armeniërs zouden zijn.
Daarom wisten zij er geen weg mede en waren bevreesd voor de gevolgen, daar zij hun eigen zwakheid
kenden en zich niet met de Armeniërs konden meten, wat betreft geleerdheid en vooruitgang. Algeheele
vernietiging scheen hun het eenige redmiddel toe. Zij namen de oorlogstoestand hiertoe te baat en gingen
tot deze afschuwelijke daad over met ongekende brutaliteit en wreedheid, die de wetten van den Islam niet
kennen, noch toelaten, zooals blijkt uit de vele voorschriften en historische voorvallen... 1)
Gezien het voorafgaande, hoe kan men de Turksche
regeering thans verontschuldigen over het vermoorden
van een heel volk, dat altijd zijne plichten ten
opzichte van het Ottomaansche rijk nagekomen en nooit
tegen haar in opstand gekomen is? Zelfs in-
1) Fâ'iz El-Ghousein laat hier een reeks aanhalingen uit den Koran, de Voorschriften en de Mohamedaansche geschiedenis volgen om zijn inzichten te bevestigen. – De vertaler.
pagina 77
dien wij een oogenblik veronderstellen, dat de Armeensche
mannen den dood verdiend hadden, wat was dan toch het misdrijf der vrouwen en kinderen ?
En wat zal wel de straf zijn voor hen, die deze onschuldigen vermoord en verbrand hebben?
Mijne meening
is, dat de Mohamedaansche volkeren thans in de noodzakelijkheid zijn zich te verdedigen, daar anders de
Europeanen, indien deze niet met den waren stand van zaken op de hoogte gebracht worden, deze daad als
een zwarte smet op den Islam zullen werpen, die in eeuwen niet schoon te wasschen zal zijn.
Uit verzen, tradities en historische feiten blijkt het voldoende duidelijk, dat die afschuwelijke daad van het
Turksche gouvernement in lijnrechten tegenstrijd is met de voorschriften en principes van den Islam. Eene
regeering, welke zich erop beroept de beschermer van den Islam te zijn en het Khilâfat uit te oefenen, kan
en mag niet handelen tegen de Mohamedaansche wetten en eene regeering, welke zoo handelt, is geen
Mohamedaansche regeering en heeft het recht niet zich zoo te noemen.
Het is absoluut
noodzakelijk, dat de
Muzelmannen zich
schuldeloos verklaren en
gehoorzaamheid weigeren
aan eene regeering, welke
pagina 78
de verzen van den Koran
en de voorschriften van
den Profeet met de voeten
treedt en het onschuldige
bloed van vrouwen,
kinderen en grijsaards,
die niemand kwaad
gedaan hadden, liet vloeien. Anders maken zij zich zelve medeplichtig aan deze misdaad, zonder weerga in
de geschiedenis.
SLOT
Ten slotte wensch ik mij te richten tot de grootmachten van Europa en hun te zeggen, dat zij het
zelf waren, die de Turksche regeering tot deze daad hebben aangemoedigd, daar zij de slechte
administratie dezer regeering zeer goed kenden, en eveneens hare barbaarschheden bij
verschillende gelegenheden in het verleden, maar niets gedaan hebben, om haar tegen te gaan.
Geëindigd te Bombay, den 3den September 1916.
Fâ'iz El-Ghusein.
pagina 79