De Armeense genocide

 /  Nederland  /  Nederlandse pers  /  1910–1914  /  De hervormingen in Armenië

Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14 april 1914
Bron: Delpher

De hervormingen in Armenië

Onze Konstantinopolitaansche correspondent schrijft dd. 9 April: De hervormingen in de zes Oostelijkste provincies van het rijk, welke de mogendheden de Porte hebben opgedrongen, zijn zelfs nog niet tot een begin van uitvoering gekomen, en niettemin is reeds nu een gedeelte der bevolking er tegen in verzet gekomen.

Daar de voorgenomen hervormingen meer in 't bijzonder de in die provincies wonende Armeniërs ten goede zullen komen, ja eigenlijk vooral te hunnen bate zullen worden ingevoerd, zoo was te verwachten, dat het andere element der bevolking, de Koerden, die in menige streek in gelijke getale en ook hier en daar in grooter getal dan de Armeniërs gezeten zijn, er weinig of niet van gediend zou wezen. Daar zij Mohammedanen zijn, was men in vele Turksche kringen veeleer op hun hand dan op die van de christelijke Armeniërs. Het Jong-Turksche Comité, dat wil dus zeggen, de leidende mannen van het oogenblik, stond echter aan de zijde van de Armeniërs, niet zozeer omdat het dezen zoo welgezind is, maar omdat de Armeniërs onder zekere voorwaarden met het Comité-regime meegingen en dit wezenlijken steun verleenden: terwijl de Koerden voor het overgroote merendeel anti-Comité gezind zijn en ook wel voorshands zullen blijven.

Het is de nog steeds in geheel Koerdistan zeer machtige familie der Bedhir Khan (de nazaten van de laatste onafhankelijke Koerdenvorst van dien naam), die aan alles wat Jong-Turksch is een doodelijken haat heeft gezworen. de voornaamste leden dier familie bekleedden onder Abdul Hamid hooge en gewichtige betrekkingen, zoowel in den staatsdienst als aan het hof. Bij het afzetten van Hamid werden de meesten door de Jong-Turksche hoofdmannen aangehouden en naar afgelegen oorden verbannen, alwaar ze al spoedig stierven – lees: uit den weg geruimd werden. Dat lot had ook bijna Abdul Rezak Bedhir Chan Zadec, gewezen tweede ceremoniemeester van Abdul Hamid ondergaan, in zijn verbanningsoord achter in Fezzan. Hij wist echter nog bijtijds naar Tunis te ontvluchten, en begaf zich vandaar over St. Petersburg eerst naar den Kaukasus, waarna hij voorverleden jaar op eens aan het hoofd van een aanzienlijke ruitermacht zijner stamgenooten in het hartje van Koerdistan bij Hizam (provincie Bitlis) opdook. Sedert dien heeft hij voortdurend door Koerdistan gezworven met zijn krijgers, verscheen dan hier dan daar, en stelde zich in veiligheid over de Perzische grens, zoodra de Turksche troepen hem wat te na kwamen.

Abdul Rezak liet de Porte reeds meermalen weten, dat hij een zelfstandig Koerdistan wil grondvesten, dat hij den Sultan als zijn opperleenheer zal willen blijven erkennen mits de Porte zich verbindt zich niet verder met de Koerden en hun land in te laten, maar hen rustig hun eigen zaken zal laten beredderen.

Het invoeren van het nieuwe hervormde bestuursstelsel onder de leiding en het toezicht van de mogendheden en de door deze gekozen hoofdambtenaren zou natuurlijk het einde van het Koerdische streven naar zelfstandigheid meebrengen. Abdul Rezak met zijne volgelingen zijn daar bijgevolg beslist tegen, en zullen dan ook gewis niets onbeproefd laten om het slagen daarvan te verijdelen.

De aanslag, voorverleden week tegen Bitlis gepleegd is daarvan eene uitleg. De omstandigheden waaronder die aanslag heeft plaats gehad en wat er verder is gevolgd, geven echter aanleiding aan te nemen, dat er werkelijk – zooals reeds veelal werd ondersteld – nog andere, machtiger factoren achter de Koerden staan, die hen tot dit verzet opstoken en daarin steunen.

Vooreerst duidt de laksheid, waarmede de provinciale overheden en daarop de regeering in den beginne tegen den overval van de hoofdplaats Bitlis door een ruiterschaar van nauwelijks 500 man zijn opgetreden, dat men zoowel in de regeeringskonak aldaar als aan de Porte er eigenlijk niet rouwig om was dat er die wijze een ernstige storing en voorzeker vertraging in het hervormingswerk zou komen.

Verder geven de houding van de consulaire vertegenwoordigers van Rusland zoowel te Bitlis als in de andere plaatsen van Armeno-Koerdistan te denken, en is het opmerkelijk, dat de hoofden van het verzet, nadat dit door de inderhaast door den kommandant van het legerkorps van Armenistan (hoofdkwartier Erzindjian) op zijn eigen gezag gezonden troepen was onderdrukt, dadelijk een toevlucht bij de Russische vrienden hebben gevonden.

Het is bekend dat vooral Rusland een leidende rol bij de langdurige en netelige onderhandelingen over de in de Armenische (Koerdische) provincies in te voeren hervormingen heeft gespeeld, en het van den beginne af heeft aangestuurd op het verkrijgen van de zijde van de mogendheden van de opdracht om desnoods die hervormingen zelf door te zetten en in de provincies de orde en de veiligheid te herstellen en te handhaven, bijgeval de Porte daartoe onwillig of onmachtig zou blijken. Het is vooral Engeland geweest, door Duitschland zijdelings gesteund, dat daarvan niet heeft willen hooren, en zich beroepende op het de Engelsche regeering bij het traktaat van Cyprus toegekende recht van bescherming over de Armeniërs, bepaald heeft verlangd, en nog wenscht, dat de invoering der hervormingen het werk blijve van de Porte onder het toezicht van alle mogendheden. Van Russische zijde is daarop voorgesteld, dat voor de in de zes provincies te vormen plaatselijke gendarmerie of militie, door Russische officieren een kader zou worden georganiseerd en afgericht, terwijl de rijksgendarmerie daar onder Fransche officieren-instructeurs zou worden gesteld. Ook hierin hebben de andere mogendheden nog niet willen treden. Niet onmogelijk zou het bijgevolg kunnen wezen dat om in dezen de andere kabinetten tot toegeven te bewegen, de uitbreiding van de Koerdische beweging tegen het hervormingswerk de Russische plannen en belangen zeer wel past en dan ook van over de Kaukasische grenzen wordt aangemoedigd en gesteund. Die opvatting hoort men reeds in verschillende diplomatieke kringen te Konstantinopel uiten.

Evenzeer verdient te worden opgemerkt, dat Abdul Rezah steeds weer verzekert, dat zijn optreden en streven volstrekt niets vijandigs tegen de Armenische "broeders en buurlui" bedoelt, en dat ook werkelijk zijn lieden, die anders van een moordpartij op meer of minder uitgebreiden schaal onder de "Ermenikenpek" (Armenische honden) volstrekt niet afkerig zijn, zich van elke daad van geweld tegen de Armeniërs onthouden. Abdul Rezah maant de Armeniërs aan, zich bij hem aan te sluiten, om gemeenzaam den strijd voor het verkrijgen van de onafhankelijkheid, of op zijn minst der zelfstandigheid van het gemeenzame vaderland, en de bevrijding van het juk der Turksche onderdrukking: en inderdaad hebben eenige der tot de revolutionaire groepeeringen onder de Hintsjachisten en Dasjnahsjoenisten behoorende bekende Armenische woelgeesten zich met een aantal hunner partijgangers reeds bij hen aangesloten. Die lieden, welke over aanzienlijke geldmiddelen beschikken en hunne lastgevingen van de comité's der revolutionaire Armeniërs te Parijs en te Tiflis krijgen, gaan van de stelling uit, dat alle door de mogendheden voorgenomen hervormingen de bevrijding van het Armenische rijk van de Turksche overheersching slechts vertragen kunnen, alzoo verwerpelijk zijn en moeten worden verijdeld, en zij sluiten zich derhalve gaarne tot dat doel bij de Koerden aan. Hoe ze zich later weer van hen zullen kunnen ontdoen, nadat ze den gemeenschappelijken vijand, den Turk, zullen hebben afgeschud: daarover willen ze zich voor het oogenblik natuurlijk niet uitlaten!

Zooals men ziet, is ook Armeno-Koerdistan een wespennest, dat de mogendheden, en wie zich nog verder daarin zal willen of moeten steken, nog heel wat pijnlijke oogenblikken en zorgen zal kunnen berokkenen.

[De lezer weet, dat volgens de inmiddels ingekomen telegrammen, de opstand in Koerdistan door de in allerijl toegesnelde Turksche troepen is onderdrukt, en de Russische consul van Bitlis, die den leiders der Koerden toevlucht heeft verleend, op verzoek van den Porte is teruggeroepen. De leiders van den opstand, die de Koerden tot verzet hadden opgezet onde de leus, dat de Porte met haar hervormingen beoogde om het land aan Rusland te verkoopen, moeten zich door hun vlucht op het Russische consulaat bij de bevolking onmogelijk hebben gemaakt. – Red.]

Nederlandse pers
  18 7 8–1893 ›››
  1894–1898 ›››
  1899–1904 ›››
  1 905–1909 ›››
  1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
  1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
  1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
  1 924–1 940 ›››

Nederlandse spotprenten
Spotprenten
top