… / Nederland / Nederlandse pers / 1899–1904 / Voor de arme Christenen in het Oosten
Maas- en Roerbode, 1 september 1900
Bron: Gemeente Archief Roermond
Voor de arme Christenen in het Oosten
Morgen, Roermondenaren, zal in de
Kathedraal en in de Munsterkerk een
bekend Missionaris, een welsprekend
redenaar optreden om uwe aandacht te
vragen en u belangstelling in te boezemen
voor een bekeeringswerk, dat alleszins
verdient door al onze lezers van nabij
gekend en met kracht gesteund te worden.
"Oeuvre de Ecoles d'Orient" – Het werk
van de scholen van het Oosten – ziedaar
de bescheiden titel van een grootsch
en uiterst vruchtbaar liefdewerk, waarvan
Mgr. Charmetant te Parijs de verdienstvolle
directeur en de eerw. Pater Francois,
die morgen tot de Roermondenaren
het woord zal voeren, voor Nederland
de waardige vertegenwoordiger is.
Het doel van dit liefdewerk, hetwelk
door Z.H. den Paus in twee Encyclieken
plechtig werd goedgekeurd en op geheel
bijzondere wijze aanbevolen, is: de Hereeniging
van de Schismatieke Oostersche
Kerken met de Kerk van Rome.
Mgr. Charmetant en diens ijvervolle
medewerkers trachten dit doel te bereiken
door het stichten van lagere scholen,
seminaries, weeshuizen, bewaarscholen,
hospitalen etc., ten einde aldus aan de
jeugd eene katholieke opvoeding en aan
de jonge Levieten een waarlijk priesterlijke
opleiding te verzekeren.
Het welslagen van dit Apostolaat zal
een van de schoonste en heiligste levensidealen
van den Roomschen Opperpriester
in vervulling doen gaan en tevens het
innigste zielsverlangen bevredigen van den
goddelijken Meester Die in Zijne aardsche
omwandeling met zooveel aandrang
tot den hemelschen Vader bad dat het
toch spoedig worden mocht: Unum ovile
et unus pastor, èèn kudde onder één Herder.
Het is niet de eerste keer, dat boden
tot ons komen om onze hulp en steun
in te roepen voor de arme Christenen
in het verre Oosten. HH. DD. HH. Mgr.
Azarian, Mgr. Hadjean en Mgr. Terzian
bepleitten in ons midden beurtelings de
zaak van de beklagenswaardigen, die de
bloedige Armenische gruwelen slechts
overleefd hebben om ten prooi te worden
aan eene naamlooze ellende, aan
een leven verschrikkelijker dan de dood zelve.
Het lot van de Christenen die door
de Koerden uit haat tegen den godsdienst
werden doorstoken, gewurgd of
verbrand en thans de onvergankelijke
kroon der martelaren dragen – het lot
van deze bloedgetuigen is te verkiezen
boven dat van die tienduizenden, wien
de hongerdood dagelijks tegengrijnst of
die – wat nog meer ons medelijden en
onze afschuw moet opwekken –
op dit oogenblik in de harems van den wellustigen
Turk tot een eerloos bestaan
en den zedelijken ondergang gedoemd zijn.
Men wane niet, dat op dit oogenblik
de bloedige beroeringen in Armenië
een einde hebben genomen. Men leze
de brieven van de eenw. paters Galland
en Lesné, opgenomen in het bulletin
van het "L'Oevre des Ecoles Orient"
van Mei–Juni 1900, en men zal versteld
staan over de onmenschelijke plagerijen
en de bloeddorstige wreedheid, waaraan
de Turken zich ook nu nog dag in
dag uit schuldig maken. De arme Christenen
worden door een ondragelijk belastingssysteem
letterlijk uitgezogen, zoodat
dat er geheele landstreken zijn, waar
een chronische hongersnood heerscht.
Maar hiermede is de haat van de Turken
tegen den Christen niet voldaan.
Ook thans nog wordt de bloedige vervolging
met wreede hardnekkigheid voortgezet
en worden honderden vrouwen en
meisjes door de verdierlijkte Koerden
weggevoerd om aan de schande en het
zedelijk bederf te worden prijsgegeven.
Het tijdperk der Armenische gruwelen
is dus nog niet afgesloten. Wat evenwel
het lot der Christenen in het Oosten
vooral zoo jammervol maakt, zijn de
droevige naweeën van het algemeen
bloedbad en de ontzettende verwoesting,
welke voor twee drie jaren onder hen
werden aangericht. Het getal der weduwen
en weezen die in hun dierbaren
echtgenoot en vader hun kostwinner
verloren, vertegenwoordigt een heel leger
van haveloozen. Alle welvaart is uit de
Christelijke families verdwenen, wijl de
meeste al haar gave en goed vernield
zagen en zij tot hiertoe nog niet in
staat waren om hun land naar behooren
te bearbeiden en vruchtbaar te maken
voor den oogst. Aan arbeidskrachten,
aan zaadkoren, aan werktuigen en trekdieren –
aan alles is gebrek. Geheele
troepen van uitgehongerde en uitgeteerde
mannen, vrouwen en kinderen bestormen
de woning van de Missionarissen, die
met de betrekkelijk geringe inkomsten,
waarover zij kunnen beschikken, onmogelijk
in alle behoeften kunnen voorzien.
Zoo zwerven deze ongelukkigen rond en
benijden in hun wanhoop en razernij
het lot van hunne medebroeders en
medezusters die door den dood, al was
het dan ook door een smartvollen dood,
ontkwamen aan de vertwijfelingen en de
kwellingen van een bestaan dat den naam
van leven niet verdient.
Ziedaar den indruk weergegeven van
de huivering welke ons beving toen wij
het uitgebreid verslag lazen van de tegenwoordige
lotgevallen der arme Armeniërs
en Chaldeeërs. Dat deze schets niet te
somber is, zal hij aannemelijk achten,
die weet, dat nu reeds meer dan 100.000
Christenen van gebrek omkwamen.
Hier doet de stem van menschelijkheid
en liefde hare eischen vernemen. Hij
draagt geen hart een steen in zijn
boezem, die onbewogen blijft bij het
verhaal van de gruwelen en ellenden,
waaraan de Christenen in het Oosten nog
aanhoudend bloot staan. Wanneer de eerw.
Pater François uw medelijden vraagt en om
eene aalmoes smeekt voor deze beklagenswaardige
wezens ter liefde van Christus,
die zoo smartelijk in deze zijne ledematen
lijdt, zal zijne stem voorzeker niet
de stem zijn des roependen in de woestijn.
De bekende weldadigheid der Roermondenaren
blijft er ons borg voor.
Maar hier is meer. Hier staat het heil
van duizenden onsterfelijke zielen op
het spel.
De verbijstering en de wanhoop zijn
zóó hoog gestegen, dat tal van deze ongelukkigen
in dreigend gevaar verkeeren
van hun heilig geloof te verzaken ten
einde aldus aan den hongerdood of aan
een ondragelijk levenslot te ontkomen.
Nu reeds is het getal van hen, die den
Mahomedaanschen godsdienst omhelsden
om de bescherming en den stoffelijken
steun van de Turken te winnen, niet
gering. Velen van hen, die bij de pijnlijkste
martelie standvastig zouden zijn gebleven
in hun geloof, zijn niet bestand
tegen eene vervolging en eene kwelling,
welke door haren langen duur de harten
met de zwaarste zwaarmoedigheid en de
geesten met de akeligste vertwijfeling
slaat. De eerw. Paters Galland en Lesné
geven niet weinig voorbeelden aan van
zulk een jammervollen afval en zij zijn zeer
zwartgallig gestemd voor de toekomst,
wanneer niet spoedig hulp opdaagt uit
Europa.
"De bloedige slachtingen," schreef ons
de eerw. Pater François, "de brandstichtingen,
de afpersingen en de daaruit
voortvloeiende hongersnood hebben de
Armeniërs en de Chaldeeërs voor het
verschrikkelijk alternatief geplaatst van
dat afval of den dood. Ziende, dat
hun eeuwig en tijdelijk heil alleen,
meer te vinden is in den terugkeer tot
de Katholieke Kerk, waarvan zij zich
voor 15 eeuwen hebben afgescheiden,
bekeeren deze volksstammen zich in massa
tot het ware geloof. Immers: eenmaal
teruggekeerd tot de Katholieke eenheid,
komen zij te staan onder het Fransche
protectoraat, dat hun een menschwaardig
bestaan en de noodige veiligheid waarborgt.
Reeds hebben 30.000 Armeniërs
den dwaling afgezworen en 80.000 Chaldeeërs
staan op het punt om hun voorbeeld
te volgen. Doch de Turksche
Regeering erkent het Fransche protectoraat
niet, zoolang een dorp of een
stad die tot het Catholicisme overgaan,
haar niet het bewijs kunnen overleggen,
dat zij in het bezit zijn van eene kerk
en een school. Willen wij dus de schismatieken
overreden om het Katholiek
geloof te omhelzen, dan moeten wij
eerst zorgen voor deze twee gebouwen.
Voor 4000 frs. kunnen wij in iedere
parochie een locaal bouwen, dat 's Zondags
als kerk en in de week als school
dienst kan doen. De Priester belast zich
dan met de zielzorg en het onderwijs
tevens."
Uit deze verklaringen blijkt, hoeveel goeds
hier met betrekkelijk weinig geld kan
gesticht worden. Geen wonder, dat Leo XIII
onlangs nog fr. 30.000 zond om dertig
nieuwe parochies op te richten. Het getal
van de katholieke parochies, die aldus
ontstonden, is ons niet juist bekend,
maar op het oogenblik zijn er, gelijk wij
uit de verschillende statistieken kunnen
opmaken, reeds meer dan vijftig. Vloeien
de geldsommen voldoende toe, dan schijnt
de bekeering van de geheele bevolking
in de Schismatieke Oostersche landen
slechts een kwestie van tijd.
Geld, veel geld is evenwel noodig, niet
alleen om kerken en scholen te bouwen
maar ook om hospitalen en weeshuizen
te stichten en zoovele ongelukkigen, die
in een menschonteerend bederf nu zedelijk
ten gronde gaan, vrij te koopen en weer
aan een zedelijk leven te gewennen. De
harems van den Turk moeten ontvolkt
worden; de vrouwen en meisjes, die
daar het verlies van hun eer en vaak
ook van hun geloof betreuren, moeten
weer terugkeeren in de christelijke familie
of eene plaats erlangen in
liefdadige instellingen. Wij mogen deze
slavinnen van den schandelijksten hartstocht
niet overlaten aan haar droevig en
eerloos lot. Vooral thans niet, nu de dag
aan de kimmen rijst der goddelijke
barmhartigheid die door de duisternis eener
smartelijke beproeving onze afgedwaalde
broeders tot het licht en de heerlijkheid
der ééne ware Kerk wil terugvoeren.
Vermelden wij ten slotte, dat de bekeering
der Christenen eene oprechte en
duurzame bekeering is. Wanneer de
Christenen zich tot het Katholicisme wenden;
dan geschiedt dit niet uit berekening,
niet bloot om aan de zegeningen van het
Fransche protectoraat deelachtig te worden,
maar uit innerlijke overtuiging. De
wegen der Godddijke Voorzienigheid zijn
wonderbaar. Gelijk God den met levensgenot
verzadigden mens door de smart
loutert, zoo lokt Hij ook somtijds den
ongelukkige en hopelooze tot zijne
Waarheid door voor zijne oogen de gelukster
te doen opgaan die voert lot Jezus van Bethlehem.
Begunstigen wij de plannen dier
goedertieren Voorzienigheid, die eenmaal
schijnt vastgesteld te hebben, dat alleen
door de milde aalmoezen van de Katholieken
van Europa hare barmhartige inzichten
met onze afgescheiden Broeders
in het Oosten in vervulling zullen gaan.
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››